• Hof van Discipline 31 augustus 2009, zaaknr. 5380
• Raad van Discipline ’s-Gravenhage 15 december 2008
Klachten tegen advocaten kunnen worden ingediend door belanghebbenden. Hierop wordt geen uitzondering gemaakt voor het Openbaar Ministerie. De hoofdofficier heeft belang bij handhaving van de toepasselijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering.
– Art. 46 Advocatenwet (2 Wat een behoorlijk advocaat betaamt; 2.3 Gedragingen in strafzaken; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregels 1 en 37
– Artt. 62 lid 2 sub a en 50 lid 2 Wetboek van Strafvordering
Feiten
Mr. X is als raadsman opgetreden voor een cliënt die werd verdacht van moord c.q. doodslag. Gedurende de bijstand bevond de cliënt zich in voorlopige hechtenis. Bij bevel van 21 december 2007 heeft de officier van justitie aan de cliënt een beperkende maatregel opgelegd als bedoeld in art. 62 lid 2 sub a WvSv. Op grond daarvan was het mr. X niet toegestaan om met derden inhoudelijk over de strafzaak te spreken, te corresponderen of anderszins te communiceren. Tijdens deze beperking heeft mr. X op 4 januari 2008 telefonisch contact onderhouden met de zus van zijn cliënt. Van dit gesprek heeft de officier van justitie kennisgenomen. Op 8 januari 2008 heeft de officier van justitie een bevel ex art. 50 lid 2 WvSv tegen mr. X uitgevaardigd, inhoudende dat mr. X geen toegang mocht hebben tot de verdachte en/of deze niet alleen mocht spreken en dat brieven of andere stukken, tussen raadsman en verdachte gewisseld, niet zouden worden uitgereikt. Het bevel was van kracht voor een periode van zes dagen.
Op 14 januari 2008 heeft mr. X een gesprek gevoerd met een familielid van de verdachte. Het gesprek werd gevoerd via een mobiele telefoonaansluiting. In het gesprek is gesproken over de inzet van een bepaalde opsporingsmethode. Ook van dit gesprek heeft de officier van justitie kennisgenomen.
Op 15 januari 2008 heeft mr. X de verdediging van zijn cliënt neergelegd.
Klacht
De klacht van de hoofdofficier van Justitie houdt in dat mr. X het jegens de verdachte gegeven bevel beperkingen heeft geschonden, waardoor strafrechtelijke onderzoeksbelangen worden geschaad.
Verweer
Mr. X heeft zich erop beroepen dat hij als advocaat een ruime bevoegdheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Mr. X beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van klager. Volgens mr. X dient de officier van justitie zich strikt te houden aan de wet en is in de wet voor de officier van justitie geen ruimte gelaten om zich om welke reden dan ook tot de deken te wenden met een klacht.
Overwegingen raad
Volgens vaste rechtspraak staat het eenieder die daarbij belang heeft vrij een klacht ter zake van handelen of nalaten van een advocaat in te dienen. Gelet op de inhoud van de klacht heeft deze tot onderwerp een handelen van mr. X dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klager heeft daarbij aangevoerd dat het gewraakte handelen betrekking heeft op een opsporingsonderzoek naar een levensdelict welk onderzoek een reëel risico loopt te worden geschaad. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat klager als verantwoordelijk voor de handhaving van de normen van strafvordering belang heeft bij de klacht.
Gelet op het dossier staat vast dat mr. X tot tweemaal toe heeft gehandeld in strijd met de door de officier van justitie opgelegde beperkingen. Op 4 januari 2008 heeft mr. X telefonisch contact gehad met de zus van de verdachte, terwijl hij wist dat aan zijn cliënt beperkingen waren opgelegd. Op 14 januari 2008 heeft mr. X opnieuw een gesprek gevoerd met een familielid van de verdachte. Het laatste gesprek vond plaats nadat jegens mr. X een bevel ex art. 50 lid 2 WvSv was uitgevaardigd en door de rechtbank bekrachtigd. Hoewel dit bevel ziet op contact met de verdachte en niet op contact met de familie, onderstreept het de ernst van de eerste schending van de beperkingen. Desondanks heeft mr. X een tweede maal tijdens de beperkingen contact met familie van de verdachte onderhouden. Door aldus bij herhaling te handelen in strijd met de geldende beperking, heeft mr. X zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Bij het bepalen van de maatregel neemt de raad de aard en de ernst van de begane overtreding in aanmerking. Mr. X heeft welbewust een bevel genegeerd dat als sluitstuk moest dienen voor het belang van het opsporingsonderzoek. Aan dat belang moest ook mr. X als advocaat zich conformeren. Ook wordt in aanmerking genomen dat mr. X blijkens het door hem in het dekenonderzoek gevorderde verweer, heeft gereageerd op een manier die een behoorlijk advocaat niet past en die er blijk van geeft dat mr. X het onjuiste van zijn gedrag volstrekt niet inziet. De raad acht de hierna vermelde maatregel passend en geboden.
Beslissing
Verklaart de klacht gegrond en legt de regel op schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand.
Overwegingen hof
Het hof verwerpt de grief van mr. X dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, omdat door de hoofdofficier is gesteld, noch aangetoond dat het onderzoek schade heeft opgelopen.
In een tuchtzaak wordt het handelen van mr. X getoetst, onafhankelijk van de vraag of het handelen van mr. X schade heeft veroorzaakt. Vooropstaat dat een advocaat niet in strijd mag handelen met aan zijn gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen die tot gevolg hebben dat ook hij, de advocaat, niet met de buitenwereld mag communiceren over de inhoud van de aan hem toevertrouwde zaken. Daarbij doet het er niet toe of de communicatie schade aan het onderzoek teweeg heeft gebracht, of het de advocaat was of een derde die met de advocaat communicatie heeft gezocht, of dat de politie de advocaat heeft verzocht contact op te nemen met de buitenwereld, in casu de familie van mr. X’ cliënt, overigens een naar het oordeel van het hof nogal onaannemelijk stelling van mr. X. Als de advocaat meent dat het justitiële onderzoek gebreken vertoont en/of dat de rechten van zijn cliënt worden geschonden, rechtvaardigt dit geen inbreuk op het opgelegde bevel beperking en staan de advocaat andere middelen ten dienste.
Mr. X heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gezien het beperkte tuchtrechtelijke verleden van mr. X is de door de raad opgelegde maatregel te zwaar. Het hof acht een geheel voorwaardelijke schorsing passend en geboden.
Beslissing
Vernietigt de beslissing van de raad voor zover aan mr. X de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand is opgelegd. En voor zover opnieuw rechtdoende, legt aan mr. X op de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar en bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.