Hof van Discipline 8 februari 2010, zaaknr. 5584, LJN: YA0312
Raad van Discipline Amsterdam 31 augustus 2009
Processuele gevolgen in hoger beroep nadat klager is overleden tussen het tijdstip van de mondelinge behandeling bij de raad en de beslissing van de raad.
– Artt. 47a en 57 lid 2 Advocatenwet (6 Tuchtprocesrecht)
Feiten
Mr. X is door de raad de maatregel opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één week, kort gezegd, omdat mr. X naar het oordeel van de raad hoogst onbetamelijk jegens klager, zijn voormalige cliënt, heeft gehandeld in het kader van de afwikkeling van enkele financiële kwesties. Mr. X is tegen de beslissing van de raad in hoger beroep gekomen. Klager is evenwel overleden na de mondelinge behandeling bij de raad en voordat de raad op de klacht heeft beslist. Aan de orde bij het hof zijn de processuele gevolgen van het overlijden van klager.
Overwegingen hof
Het hof stelt voorop:
(i) dat het overlijden van een klager nadat de klacht ter kennis van de raad is gebracht, niet meebrengt dat de klacht per overlijdensdatum van rechtswege als vervallen of ingetrokken moet worden beschouwd (HvD 3 mei 2002, nr. 3360). In de onderhavige zaak leidt het overlijden van klager (na de zitting van de raad waar hij verschenen is, maar voor de uitspraak van de raad) derhalve dan ook niet tot vernietiging van de beslissing van de raad; en
(ii) dat het overlijden van klager niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het hoger beroep van mr. X, die daarbij immers onmiskenbaar belang heeft nu de raad de klacht gegrond verklaard heeft en de maatregel heeft opgelegd.
De vraag rijst evenwel of, en zo ja, door wie het standpunt van de overleden klager voor het hof kan worden bepleit. De Advocatenwet beantwoordt deze vraag niet rechtstreeks. Het hof heeft ter zitting geopperd dat aansluiting gezocht zou kunnen worden bij de regeling van art. 47a van die wet (dat ingevolge art. 57 lid 2 in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is), omdat het algemeen belang vordert dat de beslissing van de raad voor het hof wordt verdedigd. Dat zou meebrengen dat de klacht voor het hof verder behandeld zou moeten worden als ware deze afkomstig van de deken. Mr. X heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In zijn ogen brengt het legaliteitsbeginsel mee dat, bij gebreke van een uitdrukkelijke wettelijke regeling, het hoger beroep zal moeten worden behandeld zonder vertegenwoordiging van de oorspronkelijke klager. De deken heeft zich hieromtrent gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Na beraad in raadkamer heeft het hof een tussenbeslissing gegeven waarin het heeft overwogen dat het legaliteitsbeginsel in het tucht(proces)recht niet even strikt moet worden toegepast als in het straf(proces)-recht, en heeft bepaald dat op de grond en op de wijze als hiervoor weergegeven overeenkomstige toepassing moet worden gegeven aan art. 47a van de Advocatenwet. In overeenstemming met deze tussenbeslissing heeft de deken het woord gevoerd als ware de klacht van hem afkomstig.
Hof
Het hof heeft de beslissing van de raad bekrachtigd.