Hof van Discipline 9 mei 2008, nr. 5028
(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Van der Hel, Knottnerus en Niezink)

Raad van Discipline Amsterdam 30 oktober 2007
(mrs. Röell, Doeleman, Ten Doesschate, Remme en Voorhoeve)

Het voeren van de naam mag niet misleiden door het suggereren van een vorm van samenwerking die niet met de werkelijkheid overeenstemt. Mr. X voert een eenmanskantoor. De naam ‘X Advocaten’ suggereert dat er meerdere advocaten op het kantoor werkzaam zijn en is daarom misleidend.

– Art. 46 Advocatenwet (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
– Art. 7 Samenwerkingsverordening 1993

Feiten
Op 29 januari 2004 heeft mr. X een brief gestuurd aan de raad van toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement A met het verzoek toestemming te verlenen om de naam ‘X Advocaten’ te voeren. Op die brief heeft mr. X geen reactie ontvangen.
Op 24 oktober 2004 hebben de deken en mr. X elkaar gesproken ter gelegenheid van een jaarvergadering van de Orde. Bij deze ontmoeting is de naam van het kantoor onderwerp van gesprek geweest.
Op 19 januari 2006 heeft de raad van toezicht een brief aan mr. X gestuurd. Daarin wordt mr. X er op gewezen dat de kantoornaam van mr. X dient te worden aangepast.
Op 26 mei 2006 heeft mr. X een brief aan de raad van toezicht gestuurd. Daarin stelt mr. X van mening te zijn dat hij zijn kantoornaam om verschillende redenen niet behoefde te wijzigen.
Op 1 juni 2006 heeft de deken een brief gestuurd aan mr. X waarin hij hem tot 1 september 2006 de gelegenheid biedt de kantoornaam aan te passen.
Op 15 juni 2006 heeft mr. X een brief gestuurd aan de deken, waarin hij mededeelt niet voornemens te zijn de door hem gebruikte kantoornaam te wijzigen.
Op 19 juni 2006 heeft de deken een brief aan mr. X gestuurd waarin wordt medegedeeld dat in het uiterste geval een dekenbezwaar tegen mr. X zal worden ingediend.
Op 21 maart 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en mr. X over dit onderwerp. De inhoud van het gesprek is op 22 maart 2007 schriftelijk bevestigd. Daarin is mr. X medegedeeld dat mr. X tot 1 augustus 2007 nogmaals de gelegenheid zou krijgen om zijn kantoornaam aan te passen.
Op 3 april 2007 heeft mr. X schriftelijk bericht niet voornemens te zijn om zijn kantoornaam te wijzigen. Bij brief van 7 juni 2007 heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

Dekenbezwaar
Het bezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat mr. X in strijd met art. 7 leden 1 en 2 van de Samenwerkingsverordening 1993 en het bepaalde in art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld door gebruik te maken van de kantoornaam ‘X Advocaten’ op briefpapier en in andere uitingen, terwijl mr. X als enige advocaat aan dat kantoor is verbonden.

Overwegingen raad
Vaststaat dat mr. X zich heeft bediend van de naam ‘X Advocaten’, terwijl hij slechts alleen de praktijk uitoefende.
Zulks is in strijd met het bepaalde in art. 7 lid 2 van de Samenwerkingsverordening, waarin is bepaald dat het de advocaat die geen samenwerkingsverband onderhoudt, verboden is praktijk te voeren onder een gemeenschappelijke naam of een zodanige benaming dat daardoor een samenwerkingsverband wordt gesuggereerd.
Het door mr. X gedane beroep dat hij door het niet reageren naar aanleiding van de brief van 29 januari 2004 erop kon vertrouwen dat de kantoornaam ‘X Advocaten’ op geen bezwaren stuitte, wordt door de raad niet gehonoreerd. Mr. X wist blijkens het door hemzelf gedane verzoek dat de naamvoering van zijn kantoor op problemen kon stuiten en hij kon daarom uit het uitblijven van een reactie niet de door hem gewenste gevolgtrekking maken. Voorts is aan hem een zeer redelijke termijn gegund om zijn kantoororganisatie en naamgeving met elkaar in overeenstemming te brengen. Hieruit volgt dat het bezwaar gegrond is.
De raad volstaat met gegrondverklaring van het bezwaar en ziet geen aanleiding een maatregel op te leggen, nu daarom door de deken niet is verzocht en de raad er bovendien van uitgaat dat mr. X zijn kantoororganisatie en naamgeving alsnog met elkaar in overeenstemming zal brengen.

Beslissing raad
Verklaart het bezwaar gegrond.

Beoordeling hof
Mr. X heeft een zestal grieven naar voren gebracht tegen het oordeel van de raad, die in essentie inhouden dat er geen strijd is met de Samenwerkingsverordening dan wel dat er redenen zijn om op de bepalingen van de Samenwerkingsverordening een uitzondering te maken.
Als eerste dient het hof te beoordelen of de naam ‘X Advocaten’ misleidend is en of deze naam strijd oplevert met art. 7 lid 2 jo. lid 1 Samenwerkingsverordening. Uit deze bepalingen, en de toelichting erop, volgt dat de kantoornaam niet mag misleiden door het suggereren van een vorm van samenwerking die niet met de werkelijkheid overeenstemt. In geval de naamgeving van het kantoor van mr. X daarmee in strijd is en hij desondanks die naam handhaaft, handelt hij niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Naar het oordeel van het hof is er inderdaad sprake van strijd met genoemde bepalingen: mr. X voert een eenmanskantoor terwijl de naam ‘X Advocaten’ suggereert dat er meerdere advocaten op het kantoor werkzaam zijn, zodat de naamgeving cliënten gemakkelijk op het verkeerde been kan zetten. Dat de kantoornaam niet een samenwerkingsverband suggereert zoals dit begrip gedefinieerd is in art. 1 sub b van de Samenwerkingsverordening doet daaraan niet af, aangezien lid 1 van genoemde bepaling op elke vorm van samenwerking ziet. Anders dan mr. X aanvoert, is er wel degelijk verschil met de naam ‘Advocatenkantoor Mr. X’, omdat die benaming niet noodzakelijkerwijs op meerdere advocaten betrekking behoeft te hebben, maar hooguit een zekere onduidelijkheid laat bestaan over het aantal werkzame advocaten. De door mr. X gekozen benaming impliceert wel noodzakelijk meervoud en is dan ook zonder meer misleidend wanneer er slechts één advocaat werkzaam is. Het hof acht het niet relevant dat cliënten weten of snel te weten komen wie er achter de kantoornaam schuilgaat. De bescherming die uit de eerdergenoemde bepaling voortvloeit, is immers bedoeld voor potentiële cliënten, maar ook voor anderen, die niet met het kantoor bekend zijn. Mr. X beroept zich tevergeefs op de uitzonderingsmogelijkheid die is voorzien in de laatste zin van art. 7 Samenwerkingsverordening. Die situatie doet zich niet voor.
Mr. X heeft aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn kantoornaam gedoogd zou worden, mede vanwege een uitlating in die trant van de (vorige) deken. Hij is er echter herhaaldelijk op gewezen dat de naamgeving op bezwaren stuitte omdat deze misleidend is. Weliswaar is er niet eerder tegen hem opgetreden, maar uit dit enkele feit mocht hij niet afleiden dat er sprake was van gedogen. Dat mocht mr. X evenmin afleiden uit de uitlatingen van de deken. Mr. X erkent immers dat de deken hem erop gewezen heeft dat de naamgeving niet door de beugel kon. De deken heeft bovendien verklaard dat mr. X ten onrechte uit zijn mededelingen heeft afgeleid dat de raad van toezicht niet zou kunnen optreden tegen mr. X en de naamgeving van het kantoor daarom maar te accepteren had.
Mr. X onderbouwt een beroep op het gelijkheidsbeginsel met de – op zich juiste – vaststelling dat er meerdere kantoren zijn waarvan de naamgeving mogelijk onjuist is. Het hof aanvaardt echter de uitleg van de deken, die inhoudt dat het praktisch niet goed mogelijk is om al deze gevallen direct te onderzoeken en zo nodig aan te pakken. Gesteld noch gebleken is dat er aan advocaten in vergelijkbare omstandigheden als mr. X een toezegging is gedaan dat de misleidende naamgeving gedoogd zou worden, laat staan dat voor zulke naamgeving toestemming zou zijn gegeven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit daarop af.
Het hof acht het oordeel van de raad ten slotte niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Mr. X heeft eventuele investeringen om zijn naamsbekendheid te vergroten op eigen risico gedaan, aangezien hij steeds geweten heeft dat de door hem gekozen naam op bezwaren stuitte. Verder is aan mr. X herhaalde malen een ruime termijn gegund om hetzij de kantoornaam aan te passen, hetzij om zijn kantoor uit te breiden met één of meer andere advocaten zodat hij terecht de door hem bedachte kantoornaam zou kunnen voeren. Mr. X heeft van het begin af aan de wens uitgesproken om het kantoor uit te breiden. Aangezien daaraan tot op heden geen gevolg is gegeven, kan ook daarin geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de uitspraak van de raad strijdt met de redelijkheid en billijkheid. Het hof acht het beroep ongegrond. Gezien het verhandelde ter zitting, waarbij mr. X desgevraagd heeft toegezegd bereid te zijn om – in het geval het hof tot een gelijkluidend oordeel komt als de raad – binnen een door het hof te stellen termijn de kantoornaam aan te passen, acht het hof oplegging van een maatregel niet op zijn plaats. Het hof stelt de termijn waarbinnen aanpassing van de naam moet plaatsvinden op twee maanden, ingaande op de dag van verzending van de uitspraak. Ten overvloede merkt het hof nog op dat de naam niet behoeft te worden gewijzigd indien het kantoor in de tussentijd is uitgebreid en de naamgeving overeenkomt met de samenstelling van het kantoor.

Beslissing hof
Bekrachtigt de beslissing van de raad.

Advertentie