Raad van Discipline Amsterdam 18 januari 2010 (mrs. Gijberts, Dulack, Ferman, Gerritsen-Bosselaar, Romijn)
– Art. 46 Advocatenwet
– Gedragsregels 12 en 13
Klacht
De klacht van klager houdt in dat mr. X in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld door confraternele correspondentie in het geding te hebben gebracht zonder daarover tevoren overleg te voeren met klager, dan wel advies van de deken in te winnen. Klager stelt dat mr. X daardoor niet alleen in strijd met Gedragsregel 12 heeft gehandeld, maar ook in strijd met Gedragsregel 13, nu een deel van de overgelegde correspondentie betrekking heeft op tussen de betrokken advocaten gevoerd schikkingsoverleg.
Overwegingen raad
Bij de beoordeling van de klacht neemt de raad tot uitgangspunt dat in het bijzonder het belang van cliënten met zich meebrengt dat de correspondentie van advocaat tot advocaat in beginsel vertrouwelijk behoort te zijn en te blijven. Hierop berust de regel dat in rechte op correspondentie van advocaat tot advocaat geen beroep mag worden gedaan, behalve wanneer het belang van cliënt dit bepaaldelijk vordert en dan slechts na voorafgaand overleg met de andere advocaat en, indien deze toestemming onthoudt, na toestemmend advies van de deken. Indien van de deken geen toestemmend advies wordt verkregen, mag de advocaat in rechte zich slechts op dergelijke correspondentie beroepen in het geval hij mag aannemen dat het belang van zijn cliënt zo zwaar weegt dat de vertrouwelijkheid daarvoor moet wijken.
In casu staat vast dat mr. X confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht zonder voorafgaande toestemming van de deken. Mr. X heeft dat ook erkend. Gezien het vorenstaande heeft mr. X in strijd met de in de hiervoor geformuleerde maatstaf omschreven procedure gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.
De raad is van oordeel dat een maatregel niet passend en geboden is. Hierbij speelt een rol dat mr. X voor het niet volgen van de voorgeschreven procedure zijn excuses heeft aangeboden, er vervolgens (alsnog) overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden en bovendien uit het vonnis van de voorzieningenrechter, dat expliciet mede op de inhoud van de in het geding gebrachte confraternele correspondentie was gebaseerd, volgde dat het overleggen van die correspondentie van doorslaggevend belang was geweest in de verdediging van het standpunt van zijn cliënt.
Beslissing raad
Verklaart de klacht gegrond zonder het opleggen van een waarschuwing.
Noot
Aan snee is Gedragsregel 12. Lid 1 van die regel bepaalt dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij.
Lid 2 bepaalt dat indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, het advies van de deken dient te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep als vorenbedoeld wordt gedaan. Ten onrechte overweegt de raad in onderhavige beslissing dat voor het overleggen van confraternele correspondentie voorafgaande toestemming van de deken nodig is. Lid 2 van Gedragsregel 12 bepaalt dat het advies van de deken dient te worden ingewonnen. Het adviesvereiste is bepaald iets anders dan het toestemmingsvereiste waarvan de raad lijkt uit te gaan. Het toestemmingsvereiste is wel een voorwaarde in het kader van Gedragsregel 13. Deze Gedragsregel bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of aan de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen niets mag worden meegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.
De beslissing van de raad is ook om een andere reden opmerkelijk. Hoewel de klacht gegrond is bevonden, wordt van het opleggen van een maatregel afgezien, omdat (i) mr. X voor het handelen in strijd met Gedragsregel 12 zijn excuses heeft aangeboden; (ii) vervolgens (alsnog) overleg tussen de advocaten heeft plaatsvonden; en (iii) bovendien uit het vonnis van de voorzieningenrechter, dat expliciet mede op de inhoud van de confraternele correspondentie was gebaseerd, volgde dat het overleggen van die correspondentie van doorslaggevend belang was geweest in de verdediging van de cliënt van mr. X.
Met andere woorden: als men maar excuses maakt en de confraternele correspondentie van belang is voor het oordeel van de rechter, valt aan het opleggen van een maatregel te ontkomen, ook al wordt de klacht gegrond bevonden. De maatstaf die de raad in deze beslissing aanlegt, is weinig overtuigend en verdient geen navolging.