Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch 11 januari 2010, LJN: YA0282
– Art. 46 Advocatenwet (2.2 Bezwaren van de deken; 3.3.7 Wat nooit geoorloofd is; 4.1 Wat de advocaat betaamt tegenover rechters)
– Gedragsregels 1 en 30
Feiten
Mr. X heeft een cliënt bijgestaan in een procedure tegen het UWV. In het kader van die procedure heeft mr. X, in een poging niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding te voorkomen, de rechtbank geïnformeerd dat hij, in verband met een ziekenhuisopname van zijn cliënt, eerst op 19 december 2007 kennis heeft genomen van een besluit van het UWV waardoor hij tijdig (diezelfde dag) een beroepschrift heeft ingediend. Ter zitting heeft de cliënt echter verklaard dat hij het stuk twee weken na ontvangst op 6 november 2007 al aan mr. X had overhandigd. Bovendien bleek dat mr. X al op 7 november 2007 een toevoeging voor zijn cliënt had aangevraagd. Mr. X heeft de rechtbank toegezegd bewijs te leveren dat het een andere toevoegingsaanvraag betrof, maar heeft dat nagelaten. Ook is gebleken dat de cliënt van mr. X in de genoemde periode niet in het ziekenhuis heeft gelegen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep te laat was ingesteld.
Dekenbezwaar
Mr. X heeft de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd door te beweren dat hij eerst op 19 december 2007 het besluit van het UWV van zijn cliënt ontving, terwijl hij op 7 november 2007 een toevoeging heeft aangevraagd en op 19 november 2007 een kopie van het besluit aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft gezonden.
Overwegingen raad
Een advocaat moet zich onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat zij onjuist zijn. Mr. X heeft de rechtbank medegedeeld dat hij eerst op 19 december 2007 het gewraakte besluit ontving, terwijl vaststaat dat hij het besluit op 19 november 2007 al in zijn bezit had. De verklaring van mr. X kwam niet overeen met de verklaring van zijn cliënt. Ten slotte is gebleken dat de cliënt van mr. X niet, zoals mr. X beweert, in november en december 2007 in het ziekenhuis heeft gelegen, maar in januari 2008. Mr. X heeft de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd en derhalve misleid. Mr. X heeft er ter zitting geen blijk van gegeven dat hij inzicht heeft in de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van zijn handelen. De handelwijze van mr. X heeft het vertrouwen van de rechterlijke macht in de advocatuur ernstig geschaad.
Beslissing raad
Verklaart de klacht gegrond en legt een voorwaardelijke schorsing op van een maand met een proeftijd van twee jaar.