Hoe hard raakt een tuchtzaak advocaten?
Wat stelt zo’n tuchtprocedure nou eigenlijk voor? Advocaten storten hun hart uit. Met tips van (ervarings)deskundigen.
In een split second moest hij kiezen: trouw aan een vriend, of aan de autoriteiten? Zo kijkt Alex Kwant1 (Amsterdam) achteraf terug op de situatie die hem op een onvoorwaardelijke schorsing van vier maanden kwam te staan. Kwant koos voor de vriend: hij verliet, met zijn vriend verstopt op de achterbank, het terrein waar deurwaarders en politie klaarstonden om de man te gijzelen vanwege onbetaalde alimentatie. ‘Ik wist van tevoren niet dat mijn vriend zich daar zou verstoppen en dat het de deurwaarders om lijfsdwang te doen was,’ vertelt Kwant, ‘maar de tuchtrechters waren overtuigd dat het een opzetje was.’ En dat had tot gevolg dat Kwant een jaar later vier maanden lang zijn tijd vulde met ‘wat voorbereidende leesactiviteiten in grote zaken, het beantwoorden van wat vragen in de zijlijn, financiële zaken en het storten van beton voor een terras in de tuin. En veel slapeloze nachten.’
Wat spookte er in die nachten door zijn hoofd? ‘In de eerste plaats het financiële. Die schorsing heeft me 150.000 euro gekost. Een stagiaire is weggelopen met zijn praktijkje, banken geven je geen krediet meer. En je kunt in de tussentijd niets nieuws in gang zetten, dus na die vier maanden moet je min of meer opnieuw beginnen.’ En daarnaast is er natuurlijk de psychische kant. ‘Ik was verschrikkelijk geschokt door de hoge sanctie. Je kent de verhalen uit de pers, je denkt: zoiets gebeurt als je de stichting derdengelden hebt leeggesnoven. Ik had nooit, nooit verwacht dat er bij mij zo’n straf uit zou komen. Je voelt je een halve boef. Het maakt je heel onzeker.’
‘Mag je weer?’
Kwant vertelde zijn cliënten wat er aan de hand was. ‘Sommigen pakten het sportief op, anderen vonden het maar louche allemaal. Een zakenrelatie zei: “Ik heb gehoord dat je hebt vastgezeten.” Vanwege die argwaan vertelde Kwant zo min mogelijk mensen over de schorsing. ‘Mijn moeder is op leeftijd, ze weet van niets. Ze zou het niet begrijpen.’ Al die discretie ten spijt bleken veel collega’s toch op de hoogte. ‘Die schorsing heeft natuurlijk op alleadvocaten.nl gestaan, maar daar kijk je niet wekelijks op om te zien wie er nu weer eens geschorst is. Toch kreeg ik na de schorsing van advocaten te horen: “Mag je weer?” Geen idee hoe ze het wisten.’
Inmiddels is Kwant alweer bijna een jaar aan de slag, maar daarmee is de straf niet voorbij, zo verraadt een diepe zucht. Het blijft opspelen. ‘Toen ik een nieuwe stagiaire wilde, kwam er een uitgebreid onderzoek of ik wel een geschikte patroon was – dat is wel goed gekomen overigens. Maar je blijft als de dood, je kunt je niets meer permitteren. Collega’s misbruiken dat soms om je onder druk te zetten, ze gaan bij alles kijken of je de Gedragsregels wel hebt gevolgd.’ Maar steun van collega’s ondervond Kwant ook.
Onder anderen van de Amsterdamse strafrechtadvocaat Geertjan van Oosten, die Kwant bijstond in de tuchtzaak. Zijn verklaring voor de stevige douw die Kwant kreeg: ‘Het ging er in die zaak om: geloven de tuchtrechters hem, of niet? Bij het tuchtrecht speelt, meer dan bij het strafrecht waar het gaat om wettig en overtuigend bewijs, ook een onderbuikgevoel. Als men denkt dat je te goeder trouw bent, dan is er meestal wel enige ruimte voor de mantel der liefde, maar als men het vermoeden heeft dat je oneerlijk bent word je zwaar aangepakt.’
Van Oosten treedt vaker op voor advocaten en notarissen die voor de tuchtrechter moeten verschijnen en is daarnaast ervaringsdeskundige: ‘De eerste keer dat ik een klacht kreeg was ik nog maar net begonnen. Er kwam toen een waslijst aan bezwaren van een cliënt die bekendstond als notoire klager. Bijna alles werd ongegrond verklaard, maar ik kreeg nog wel een waarschuwing omdat ik was vergeten de cliënt schriftelijk te wijzen op de mogelijkheid van een kostenveroordeling. Ik heb die zaak voor de raad van discipline alleen gedaan. Maar het vak van advocaat is iets anders dan dat van verdachte. Ik vond het moeilijk tijdens de zitting vragen te beantwoorden en me tegelijkertijd goed voor te bereiden op de dupliek. En zo’n zitting is toch ook een tikkeltje intimiderend, want er zitten daar vijf mensen die je, volstrekt terecht overigens, stevig aan de tand voelen.’
Het gonsde
Toch kan het nog vervelender zijn als de zitting niet doorgaat, zo ervoer Van Oosten bij een andere klacht. ‘Die klacht kwam van een officier van justitie . Er waren auto’s van mijn strafcliënt in beslag genomen en daar wilde hij contant zekerheid voor stellen. Ik heb toen het Openbaar Ministerie gevraagd of en hoe dat kon. Dat kon alleen via een storting op een Raborekening van justitie. De man bankierde echter niet bij de Rabobank en daarom kon dat niet. Omdat ik wel een Raborekening had, heeft de cliënt het bedrag met medeweten van justitie op mijn derdenrekening gestort, en vervolgens heb ik het doorgestort. Ik heb dat nog vooraf overlegd met de deken, en ik had alles in faxen en e-mails vastgelegd. Maar het betalingsbewijs kwam terecht bij een ander politiebureau en daar vonden ze het verdacht. Mijn cliënt werd opgepakt en ik kreeg te horen: “We hebben toestemming om u aan te houden, maar u kunt ook vrijwillig meekomen.” De zaak werd nog dezelfde dag geseponeerd. Toch diende die officier nog een tuchtklacht in, hij vond dat ik een MOT-melding had moeten doen – terwijl ze zelf op de hoogte waren van die contante betaling!’
Van Oosten stapte ermee naar Stijn Franken, ze maakten samen een keurig verweer en bereidden zich voor op de zitting – die op het laatste moment werd afgeblazen omdat de nieuwe hoofdofficier er uiteindelijk geen heil in zag, aldus Van Oosten. ‘Best frustrerend, want het gonsde in de balie. Heel diffamerend. Je wilt dan maar liever die procedure helemaal doorlopen, zodat je kunt zeggen: alles is gewikt en gewogen, ik heb niks fout gedaan.’ Maar Van Oosten loste het op eigen wijze op. ‘Ik ben volstrekt open geweest. Als ik hoorde dat iemand er iets over had gezegd wat niet klopte, belde ik op en legde ik uit: dit is wat er precies is gebeurd. Daardoor is er niet veel blijven kleven.’
Is dat ook wat Van Oosten anderen aanbeveelt: volstrekt open zijn? ‘Dat ligt er denk ik aan wat voor persoon je bent en natuurlijk ook wat je gedaan hebt. Wat mij betreft was het een risico dat hoort bij ons vak. Als je altijd aan de te safe kant gaat zitten, kan dat nadelig voor je cliënt zijn. En ik wil gewoon geen praatjes achter mijn rug. Dan zeg ik liever: dit is mij overkomen en vind ervan wat je ervan vindt. Zoals Dirk Witte schreef: je kop in de hoogte, je neus in de wind.’
Drie jaar ellende
Wie wel het genoegen van die felbegeerde ongegrondverklaring mocht proeven is Tom Eskes, de Dordtse advocaat die in het vorige nummer van dit blad werd geïnterviewd over zijn strijd tegen het Openbaar Ministerie om derden deelgenoot te maken van stukken uit strafdossiers. Hij moest er wel drie jaar op wachten, want bij de raad van discipline kreeg hij in eerste instantie een waarschuwing. ‘Die zaak heeft me bij tijd en wijle veel stress opgeleverd. Ik voelde ook wel woede omdat het gemakkelijk is om een klacht met weinig handen en voeten in te dienen bij de deken. In ons arrondissement stelt de deken zich heel formeel op. Je krijgt de klacht gewoon toegestuurd, met het verzoek schriftelijk te reageren. Geen telefoontje vooraf, geen telefoontje achteraf. Er wordt niet gecommuniceerd op menselijk niveau. Ik zou graag bij de deken een gesprek hebben gehad, samen met de officier. Ik denk weleens dat de dekens heel graag hun onafhankelijkheid, hun objectiviteit ten opzichte van hun vakbroeders willen laten zien, en dat ze daarom overcompenseren. Dan zoek je houvast in het bewijsrecht, maar dat is ontzettend vaag. Daardoor is het moeilijk om je te verdedigen.’ Dat is dan – met hulp van advocaat Ivan Baas – toch gelukt.
Was het allemaal de moeite waard? ‘Ja, zonder meer. Het was drie jaar ellende, en ik heb me in die tijd weleens afgevraagd of ik het anders had moeten doen. Ik kreeg ook weerwoord van mijn echtgenote en van collega’s. Maar uiteindelijk kwam ik toch telkens weer terug bij de basis: ik heb het goed gedaan. En als je dan in zo’n principiële zaak gelijk krijgt, is het feest. Ik kreeg veel felicitaties, het AD kopte vrij groot, het kwam op de radio, ik kreeg bloemen van mijn moeder. En ik heb ook van de zaak geleerd. Vooral hoe het is om cliënt te zijn, en om zelf in het beklaagdenbankje te zitten. Daar doe ik weer mijn voordeel mee in de praktijk.’
Aantasting
Ans van Duursen (Roden, Groningen) vond het ‘verschrikkelijk’, dat beklaagdenbankje. Klager, de ex van haar cliënte, beschuldigde haar ervan dat ze zich niet als goed advocaat had gedragen bij het innen van achterstallige alimentatie. Ook zij kreeg in hoger beroep van het Hof van Discipline gelijk, maar moest in eerste instantie een waarschuwing incasseren. Van Duursen deed de hele procedure zelf. En, hoe beviel dat? ‘Dat beviel helemaal niet. Je zit er eigenlijk te veel met je emoties in. Ik was boos omdat ik de klacht zeer onrechtvaardig vond en het kostte gigantisch veel tijd. Tijdens de zitting bij de raad merkte ik dat twee leden niet wisten hoe alimentatiebeslag werkt, dat ik dat niet zomaar kon opheffen als mijn cliënte daar niet mee akkoord ging. Ik zie me nog zo zitten, ik had het gevoel dat ik aan het vechten was.’ De waarschuwing kwam hard aan. ‘Het voelde als een aantasting van mijn eer en integriteit. Ik praatte erover op kantoor, omdat het je aangrijpt. Collega’s zeiden: waar maak je je druk om, het is maar een waarschuwing. Maar ik wilde per se in hoger beroep. Ik heb het beroepschrift met ze besproken, ze hebben me goed geholpen. Buiten kantoor liep ik er niet mee te koop.’ Van Duursen heeft zelf ook in de raad van discipline gezeten. ‘Mijn ervaring is dat de meeste klachten voortkomen uit echtscheidingen. En het zijn vaak mannen die thuis alles bepaalden, en die het nu de wederpartij lastig willen maken. Nou ja, beter dan dat je eigen cliënt klaagt, dat is nog vervelender.’
Héél erg
Lineke Bruins (Krans & Van Hilten) zat vier jaar in de raad van toezicht in Den Haag, en was er vervolgens deken van 2006 tot 2009. Ze vertelt: ‘Het is voor advocaten altijd vervelend om een klacht te krijgen. Ook als de kans heel klein is dat je een draai om de oren krijgt, je bent er toch veel tijd mee kwijt. Bij querulanten moet je niet denken dat de deken zelf ook wel ziet dat het om een malloot gaat, die overál tegenaan schopt. De deken moet dat ook niet willen zien. Die moet objectief zijn, hoor en wederhoor toepassen. Dus zet je over je ergernis heen en ga serieus op de klacht in. Als je de bereidheid hebt om met klager te gaan praten of wilt laten bemiddelen, geef dat dan in je antwoord aan, dat helpt. Die eerste reactie is heel bepalend voor het vervolg. Het geeft de deken een beeld van de zaak, maar ook wat voor vlees hij in de kuip heeft. Als de advocaat zich onprettig of ongeïnteresseerd opstelt, is dat een reden voor de deken om eens met zo’n advocaat te gaan praten, nog los van de inhoud van de klacht.’
Praten is volgens Bruins sowieso een probaat middel om veel klachten op te lossen. ‘Bij klachten van cliënten over hoge declaraties, of onvoldoende presteren, riep ik de partijen vaak bij elkaar. Je vraagt over en weer begrip, zo voorkom je vaak dat het een formele klacht wordt. Gebrek aan communicatie ligt in veel gevallen aan de basis van de klacht. En advocaten die over elkaar klagen, dat vind ik echt de ongelukkigste klachten, die heb ik altijd opgeroepen. Advocaten horen in een sfeer van welwillendheid met elkaar om te gaan. Ze moeten mans genoeg zijn om elkaar op hun gedrag aan te spreken. Jammer genoeg zie je dat soort klachten toenemen. Mensen kennen elkaar minder goed, grijpen minder gemakkelijk de telefoon. Advocaten gebruiken zo’n klacht soms om druk op een zaak te zetten. Maar dat onderling klagen is niet in het belang van de cliënt.’
We vroegen Bruins vanwege haar deskundigheid als ex-deken, maar ze wil ook best vertellen over een klacht tegen haarzelf, die gegrond verklaard werd zonder oplegging van een maatregel. ‘Ik had in een procedure informatie gebruikt die naar ik meende niet confraterneel was, maar daar dacht de tuchtrechter anders over. Daar leer je van: je wordt extra zorgvuldig, en als je twijfelt zul je eerder de deken even benaderen met de vraag of iets kan. Ligt er eenmaal een klacht, bespreek dat dan met kantoorgenoten of de klachtfunctionaris. Je leert van elkaar. En komt er een zitting, overweeg dan om je te laten bijstaan door een advocaat. Dat kan prima een kantoorgenoot zijn, maar doe het niet zelf.’
Zo’n gegrondverklaring met of zonder waarschuwing of berisping, dat is eigenlijk maar een papieren maatregel, die ook niet bekend hoeft te worden. Hoe erg is dat nou eigenlijk? ‘De meeste advocaten vinden dat héél erg, nog los van het feit dat het tegen je kan worden gebruikt in een civiele procedure. Al weet niemand ervan en al kost het ze niets, voor advocaten die hun vak hoog achten valt dat zwaar. Die vinden het belangrijk dat ze zich aan de regels houden. Dat is moreel hoogstaand – en dat mag je ook verwachten van een advocaat.’
Trudeke Sillevis Smitt, journalist
Noot
1. Op verzoek van betrokkene is de naam gefingeerd.