Nieuw landelijk strafprocesreglement werkt als fuik

Het Landelijk strafprocesreglement dat 1 januari jl. in werking trad, verbiedt intrekking van dagvaardingen kort voor de zitting. Daardoor worden sommige verdachten ‘gedwongen voor onzinnige zaken de gang naar de rechter te maken’.

Elke strafrechtadvocaat kent het: er meldt zich een cliënt die een dagvaarding heeft ontvangen om over twee weken bij de politierechter voor te komen. Je vraagt de stukken op en het blijkt een flutzaak te zijn: er had volgens de richtlijnen een transactie aangeboden moeten worden, of het wettig bewijs ontbreekt evident. Je neemt contact op met het parket om alsnog een sepot of een transactie te regelen. Dan blijkt dat de zaak alleen nog maar door een parketsecretaris is beoordeeld. De officier van justitie ziet het dossier pas daags voor – wat vaak betekent: de avond voor – de zitting. Intrekking van de dagvaarding vindt dan soms nog slechts luttele minuten vóór het uitroepen van de zaak plaats. Maar uiteindelijk: iedereen tevreden – met als resterend puntje van ergernis dat de zaak in eerste instantie door de parketsecretaris beter had moeten worden beoordeeld. Deze praktische aanpak lijkt verleden tijd, met de inwerkingtreding van het Landelijk strafprocesreglement voor de rechtbanken en het Openbaar Ministerie per 1 januari 2011.1
Het nieuwe reglement moet meer eenheid brengen in de wijze waarop de verschillende rechtbanken strafzaken organisatorisch verwerken. Daartoe is het Landelijk procesreglement in de maand december van 2010 door de besturen van alle rechtbanken als eigen bindend reglement vastgesteld. De Rechtbank Haarlem schijnt er overigens al sinds 1 maart 2010 mee te werken.2
De verdediging zal vooral last krijgen van de artt. 7.2.1 en 8.2.1. Art. 7.2.1 bepaalt dat dagvaardingen voor (economische) politierechterzittingen ‘binnen drie weken voor de zitting niet meer ingetrokken [worden]’. Art. 8.2.1 bepaalt dat dagvaardingen voor MK-zittingen binnen vier weken voor de zitting niet meer ingetrokken worden.
De achtergrond van deze bepalingen heeft natuurlijk te maken met de financiering van de gerechten: per afgehandelde strafzaak. Als kort voor een zitting de dagvaarding wordt ingetrokken, valt er een gat in het zittingsrooster waardoor een stukje ‘productie’ wordt misgelopen. En dat leidt dan weer tot minder inkomsten voor het gerecht.
Ter bescherming van de ‘productiecapaciteit’ van het gerecht bepalen de artt. 7.2.2 en 8.2.2 uitdrukkelijk dat áls een dagvaarding wordt ingetrokken (en dan wordt bedoeld: vóór het uiterlijke moment van drie respectievelijk vier weken voor de zitting), in de plaats van de ingetrokken zaak een nieuwe zaak wordt ingeroosterd. Zo moet worden verzekerd dat de rechtbanken de beschikbare ‘productiecapaciteit’ optimaal kunnen benutten.

Illusie
Deze beperking aan de mogelijkheid om kort voor de zitting een dagvaarding in te trekken, roept de nodige vragen op. De eerste vraag is natuurlijk wat de verhouding is tussen het reglement en art. 266 lid 1 Sv, dat luidt: ‘Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de officier van justitie de dagvaarding intrekken.’ Dat een door een rechtbank vastgesteld procesreglement (want, als gezegd, dát is de formele status van het reglement) een bevoegdheid uit de wet in formele zin kan uitsluiten of beperken, ligt niet voor de hand. Daarom moet worden aangenomen dat de officier van justitie in formele zin nog steeds bevoegd zal zijn om, bij wijze van spreken, een minuut vóór het uitroepen van de zaak de dagvaarding in te trekken. Maar, evenzeer moet worden aangenomen dat de officier van justitie zich door het uniforme strafprocesreglement, en door zijn superieuren in de OM-bureaucratie, niet of slechts zeer verminderd vrij zal voelen om een dagvaarding in strijd met de bepalingen van het strafprocesreglement in te trekken. Oftewel: formeel blijft de intrekkingsbevoegdheid bestaan, praktisch lijkt zij te worden afgeschaft.3
Het zal uiteraard de bedoeling – of de hoop? – van de sectorvoorzitters zijn geweest dat het Openbaar Ministerie zaken eerder beoordeelt, dat officieren van justitie eerder bij zaken worden betrokken en dat dagvaardingen ook eerder dan de in het reglement genoemde termijn van drie respectievelijk vier weken worden uitgebracht. In zo’n optimistisch scenario zouden minder verdachten nadeel ondervinden van een verbod om een dagvaarding kort voor de zitting in te trekken. Maar old habits are hard to break: dat het intrekkingsverbod het Openbaar Ministerie daadwerkelijk zal ‘prikkelen’ om zaken eerder aan te pakken, om meer ‘vooruit te werken’, lijkt mij een illusie.

Onzinnige zaken
Door dit alles wordt de verdediging geconfronteerd met zaken waarin de beslissing tot dagvaarding afkomstig is van een parketsecretaris, maar waarbij de dagvaarding zo laat is verzonden dat de officier van justitie op grond van het strafprocesreglement (en het GPS automatiseringssysteem) niet meer de vrijheid heeft om die dagvaarding in te trekken. Omdat de zittingsofficier hierdoor óók de zaken op zitting moet verdedigen en afwikkelen die hij/zij in het verleden nog op het laatste moment van de zitting zou hebben afgehaald (bijvoorbeeld omdat het wettig bewijs ontbreekt), leidt dat onherroepelijk tot meer gênante zittingstaferelen en een verdere stijging van het percentage vrijspraken, bij met name (economische) politierechters.
Ook het aantal (herstelbare) niet-ontvankelijkheden zal naar verwachting stijgen, als tenminste de lijn die het Gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 11 november 2010 (LJN: BO7063) heeft uitgezet de brede navolging krijgt die het verdient. In dit arrest werd gedagvaard, terwijl de toepasselijke richtlijn een transactieaanbod voorschreef. Ter zitting van het hof bleek vervolgens dat het ministerie van Justitie bij de toetsing van een aanvraag van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) onderscheid maakt tussen een betaalde transactie en een strafrechtelijke veroordeling. Een transactie weegt minder zwaar ten nadele van een aanvrager van een VOG dan een veroordeling. Daarom oordeelde het hof dat het door het verzuim (dagvaarden en niet conform de richtlijn transigeren) geschonden belang van de verdachte niet voldoende kon worden gecompenseerd door een straf op te leggen die identiek was aan het volgens de richtlijnen toepasselijke transactiebedrag.4 Het hof verklaarde de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk.5
Al deze extra vrijspraken en niet-ontvankelijkheden tellen voor de rechtbanken echter wél als ‘eindproduct’ en brengen voor de rechtbanken dus geld in het laatje. Maar natuurlijk is de vraag waarom je daarvoor ook onzinnige zaken zou moeten behandelen. Waarom je verdachten moet dwingen voor dit soort zaken de gang naar de rechter te maken. Als we het iets chargeren, zou men zelfs kunnen zeggen dat de gerechten hiermee hun eigen financiële belang laten prevaleren boven het belang van (verdachte) burgers bij een zo efficiënt mogelijke afwikkeling van strafzaken.

Rechtmatige mandatering?
Daarom is het goed om nog eens te kijken naar HR 1 juli 1997, NJ 1998, 49. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een vervolgingsbeslissing, waaronder de beslissing tot het uitbrengen van een dagvaarding, gemandateerd kan worden aan een parketsecretaris. In die beslissing heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk in aanmerking genomen ‘de aard van de genomen beslissing, welke ingevolge het bepaalde in artikel 266, eerste lid, Sv door de officier van justitie tot aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ongedaan kan worden gemaakt’. De mogelijkheid dat de officier van justitie een onjuiste beslissing van een parketsecretaris om tot dagvaarding over te gaan, kan corrigeren door intrekking van de uitgebrachte dagvaarding, was voor de Hoge Raad kortom een wezenlijke factor voor het oordeel dat óók de dagvaardingsbeslissing aan een parketsecretaris kan worden gemandateerd.
Met het wegvallen van deze waarborg moet men zich de vraag stellen of mandatering van deze beslissing aan parketsecretarissen nog steeds rechtmatig geoordeeld kan worden. Het zou goed zijn deze vraag in een passende casus aan de Hoge Raad voor te leggen.

Voor de verdediging relevante bepalingen

Kabinet R-C
4.3.1 Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 16.00 uur de dag ervoor worden voorgeleidingen en toetsingen aan het kabinet van de rechter-commissaris gemeld…
4.5.1 Verzoeken om getuigen te horen dienen gemotiveerd te zijn, zo mogelijk onder opgave van vraagpunten, zo volledig mogelijke persoonsgegevens van de getuigen en geschatte tijdsduur.

Raadkamer gevangenhouding
5.1.4 Gelijktijdige behandeling van een verzoekschrift (van de raadsman) op de raadkamer gevangenhouding kan plaatsvinden wanneer dit verzoekschrift uiterlijk om 15.00 uur op de dag vóór de behandeling aan de strafgriffie van de rechtbank wordt aangeboden. Een afschrift van het verzoekschrift wordt door de strafgriffie van de rechtbank, direct na ontvangst, aan het openbaar ministerie toegezonden.

Overige  raadkamerprocedures
6.2.2 Vorderingen, verzoek-, klaag- en bezwaarschriften met een spoedeisend belang worden na binnenkomst binnen veertien dagen op een raadkamerzitting behandeld. Het betreft hier in ieder geval:
–  klaagschriften tegen de invordering en inhouding van een rijbewijs;
–  bezwaarschriften ex art. 32 Sv en art. 62 Sv;
–  bezwaarschriften gericht tegen beslissingen van de rechter-commissaris (bijv. ex art. 208 Sv);

6.2.3 Vorderingen, verzoek-, klaag- en bezwaarschriften zonder spoedeisend belang worden binnen drie maanden na binnenkomst op een raadkamerzitting behandeld.

Zittingen
7.1.4 en 8.1.5: Per dagvaarding worden niet meer dan vijf feiten (geen verzamelfeiten op de tenlastelegging), exclusief ad informandum gevoegde zaken, opgenomen.

Aanhoudingen
10.1 Verzoeken tot aanhoudingen voorafgaande aan de zitting, worden binnen de sector strafrecht van de rechtbank centraal beoordeeld. Het openbaar ministerie wordt hierbij gehoord. Bij bijzonderheden overlegt de centrale beoordelaar met de rechter cq. kamervoorzitter.
10.2 Beslissingen over aanhoudingsverzoeken worden genomen met inachtneming van de uitgangspunten zoals verwoord in het landelijk aanhoudingenprotocol.

Omkeringen (mk-zaken)
11.1 Een ontnemingsvordering zal zoveel mogelijk op dezelfde zitting worden aangebracht als de hoofdzaak.
11.2 Indien wordt besloten tot een schriftelijke voorbereiding voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de vordering gelden de navolgende termijnen voor wisseling van de stukken:
–  zes weken voor een conclusie van antwoord door de raadsman;
–  vier weken voor een conclusie van repliek door het openbaar ministerie;
–  vier weken voor een conclusie van dupliek door de raadsman.
11.4 Overschrijding van de in 11.2. gestelde termijnen kan ertoe leiden dat de sector strafrecht van de rechtbank geen kennis neemt van deze te laat ingediende stukken.

Suggesties?
15.2 In individuele zaken kan van dit reglement gemotiveerd worden afgeweken indien toepassing van dit reglement tot onaanvaardbare consequenties leidt.
15.3 Bij algemene klachten over dit reglement kan men zich schriftelijk wenden tot de sectorvoorzitter strafrecht van de rechtbank of bij de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket.
15.4 Voorstellen tot wijzigingen in dit reglement worden aan de projectgroep strafprocesreglement gericht, p/a: Raad voor de rechtspraak, het landelijke stafbureau strafrecht, t.a.v. de secretaris van het strafprocesreglement, Kneuterdijk 1, 2509 LP Den Haag.

Dian Brouwer, advocaat te Utrecht6

Noten
1. Dit reglement is (nadat het in december 2008 al door het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren (LOVS) was aangenomen) in het najaar van 2010 goedgekeurd door het LOVS en het College van procureurs-generaal. Het reglement is gepubliceerd in de Staatscourant van 31 december 2010, nr. 20926.
2. Bron: www.rechtspraak.nl.
3. Te meer nu in het nieuwe automatiseringssysteem van het OM en de rechterlijke macht – het ‘Geïntegreerd Processysteem Strafzaken’ (GPS) – het administratief niet meer mogelijk is dagvaardingen in te trekken.
4. Vgl. HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 65.
5. Hetgeen overigens een herstelbare niet-ontvankelijkheid is: als de verdachte niet op de vervolgens aan te bieden transactie ingaat, herleeft het recht op strafvervolging.
6. Dr.mr. D.V.A. Brouwer is strafrechtadvocaat bij CMS Derks Star Busmann te Utrecht.

Advertentie