Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch 14 april 2008
(mrs. Knaapen, Ten Brummelhuis, Peeters, Theunissen en Spronken)
– Art. 46 Advocatenwet (1 De zorg voor de cliënt; 1.4.3.1 Financiële verhouding; 4 Wat de advocaat betaamt tegenover derden; 4.3 Financieel belanghebbenden)
– Art. 3 lid 5 Boekhoudverordening; Gedragsregel 28
Feiten
De cliënt van mr. X heeft een geschil met een derde.
Op 9 augustus 2005 boekt de cliënt een bedrag van H 5.253,91 – zijnde het volledige saldo van de enige bankrekening van cliënt – over naar de derdengeldrekening van mr. X, omdat de cliënt bevreesd is voor beslag door de derde.
Mr. X en de cliënt spreken af dat vanuit dat depot de kosten van verleende rechtsbijstand kunnen worden betaald. Vervolgens vindt verrekening plaats van declaraties tot een totaalbedrag van H 4.509,53. Daardoor resteert op de derdengeldrekening nog een bedrag van H 744,38 ten behoeve van de cliënt.
In december 2005 wordt mr. X op de hoogte gesteld door een andere advocaat, dat die advocaat op verzoek van de cliënt de behandeling van de zaak van mr. X overneemt. Mr. X heeft vervolgens de behandeling van de kwestie neergelegd en het op de derdengeldrekening nog resterende bedrag van de cliënt overgemaakt naar de derdengeldrekening van de nieuwe advocaat.
Op 19 april 2006 is de cliënt in staat van faillissement verklaard. De curator vraagt mr. X bij brief van 12 juni 2006 wat er is gebeurd met het naar de derdengeldrekening overgeboekte bedrag van H 5.253,91.
Mr. X antwoordt bij brief van 16 juni 2006 dat bedoeld bedrag is overgeboekt omdat de cliënt vreesde voor een beslag in opdracht van de wederpartij van de cliënt, hetgeen de continuïteit van de cliënt in gevaar zou kunnen brengen. Verder laat mr. X weten dat door hem met de cliënt was afgesproken, dat vanuit dat depot de kosten van verleende rechtsbijstand konden worden bestreden.
Bij dagvaarding van 20 juni 2007 heeft de curator de maatschap van mr. X gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij de curator stelt dat de zijdens mr. X gepleegde verrekening strijdig is met art. 54 Fw. De curator stelt dat op het moment dat mr. X tot de verrekening overging, mr. X wist, althans behoorde te weten, dat het faillissement van de cliënt te verwachten was. Verder heeft de curator gesteld dat mr. X onrechtmatig jegens de gezamenlijke crediteuren van de cliënt heeft gehandeld door actief te bewerkstelligen dat nagenoeg het volledige vermogen enkel aan hem ten goede zou komen.
In feite zou volgens de curator sprake zijn geweest van een onrechtmatige selectieve betaling. In de procedure vordert de curator betaling van H 4.509,53 zijnde het totaalbedrag van de door mr. X verzonden declaraties. Bij vonnis van 5 september 2007 van de kantonrechter is de maatschap van mr. X bij verstek conform veroordeeld. Daarop heeft de maatschap van mr. X een verzetdagvaarding uitgebracht. Op het moment van de behandeling van het dekenbezwaar door de raad is de verzetprocedure bij de kantonrechter nog niet afgewikkeld.
Dekenbezwaar
Mr. X heeft oneigenlijk gebruikgemaakt van de derdengeldrekening van zijn kantoor. Mr. X heeft zijn cliënt gelegenheid gegeven op zijn derdengeldrekening een bedrag te deponeren zonder dat die bijschrijving direct verband hield met gelden bestemd voor cliënt of enige andere derde.
Overwegingen raad
Mr. X heeft aangegeven dat het bedrag ad H 5.253,91 destijds naar de derdengeldrekening door zijn cliënt is overgeboekt omdat zijn cliënt vreesde voor een beslag in opdracht van een derde, hetgeen de continuïteit van de cliënt in gevaar zou kunnen brengen. Daarmee heeft mr. X zijn derdengeldrekening opengesteld voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de derdengeldrekening door mr. X oneigenlijk is gebruikt. De stelling van mr. X dat de verhaalsrechten van crediteuren op geen enkele wijze in rechtens relevante zin zijn beknot en dat hij niet wist dat zijn cliënt in financieel zwaar weer verkeerde, maakt zulks naar het oordeel van de raad niet anders.
Mr. X had het verzoek van zijn cliënt om zijn derdengeldrekening ter beschikking te stellen, moeten weigeren. Mr. X heeft derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het bezwaar is dan ook gegrond.
De raad acht het oneigenlijk gebruikmaken van de derdengeldrekening ernstig, nu dit schadelijk is voor het aanzien van de gehele beroepsgroep. Een zware maatregel zou in beginsel op zijn plaats zijn. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de raad in overweging dat aan mr. X door het Hof van Discipline voor eenzelfde feit een schorsing van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, is opgelegd nádat het onderhavige feit zich al had voorgedaan.
Bovendien heeft mr. X er op de zitting duidelijk blijk van gegeven de onjuistheid van zijn handelen in de onderhavige zaak in te zien. Om die redenen kan er naar het oordeel van de raad worden volstaan met de maatregel van berisping.
Beslissing raad
Verklaart het bezwaar gegrond en legt de maatregel van berisping op.