-Voorzitter Raad van Discipline Arnhem 2 maart 2009
-Raad van Discipline Arnhem 21 december 2009
Misbruik van positie als deken?
-Art. 46 Advocatenwet
-Gedragsregels 1, 5, 30 en 31
Feiten
Mr. X heeft in zijn kwaliteit van deken een gesprek gehad met klaagster, advocaat, omdat er problemen waren met of over het functioneren van een stagiaire van klaagster. Klaagster verschafte mr. X bij dat gesprek ‘informatie over een landelijke criminele organisatie en mishandelingen haar overkomen’. Mr. X zag daarin aanleiding om de informatie die klaagster hem in dat gesprek had verstrekt, na te trekken, omdat bij gebleken onjuistheid van die informatie zulks reden zou zijn ‘om te twijfelen aan haar geestelijke gezondheid’. Klaagster had daartegen aanvankelijk geen bezwaar. Later kwam zij daarop terug. Het natrekken van de mededelingen van klaagster is gebeurd. Niet gebleken is van enige ondersteuning van de juistheid van haar mededelingen. Vervolgens heeft mr. X opnieuw een gesprek gehad met klaagster.
Klacht
Mr. X heeft:
a. misbruik gemaakt van zijn positie als deken;
b. de bevoegdheid die de wet aan de deken heeft gegeven, overschreden;
cde artikelen 1, 5, 30 en 31 van de Gedragsregels overtreden.
Overwegingen voorzitter
De klacht richt zich tegen het optreden van mr. X in zijn hoedanigheid van deken.
Vooropstaat dat ook volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline het optreden van een advocaat in zijn hoedanigheid van deken in beginsel niet ter beoordeling staat van de tuchtrechter. Dat is alleen anders wanneer diens optreden in die hoedanigheid dermate in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
In de hiervoor beschreven handelwijze van mr. X kan de voorzitter geen stappen zien die mr. X als advocaat en in weerwil van zijn verantwoordelijkheid als deken achterwege had behoren te laten. De klacht valt hiermee buiten het bereik van het tuchtrecht.
Voor een gegrondbevinding van de onderdelen a en b van de klacht vindt de voorzitter in de beschreven gang van zaken (dus) geen steun.
Klachtonderdeel c ziet voorbij aan het feit dat het toetsingskader van de tuchtrechter is te vinden in art. 46 eerste volzin van de Advocatenwet. Tegen de achtergrond van de gedragsregels (die daarvan in veel maar niet in alle opzichten een invulling zijn) waarop klaagster een beroep doet, kan de voorzitter in de door klaagster gewraakte handelwijze van mr. X evenmin een misslag ontwaren.
De hiervoor bereikte conclusie, alhoewel niet helemaal los te maken van de inhoud van de zaak, moet in lijn met de rechtspraak van het Hof van Discipline leiden tot het oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. De klacht zou anders (voor zover zij aan de problematiek van de ontvankelijkheid voorbijkomt) kennelijk ongegrond zijn.
Beslissing voorzitter
De klacht van klaagster tegen mr. X is voor zover niet kennelijk niet-ontvankelijk kennelijk ongegrond.
Overwegingen raad
De door de voorzitter vermelde gronden kunnen zijn beslissing volledig dragen. Hetgeen klaagster daartegen heeft aangevoerd, heeft de raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Beslissing raad
Verklaart het verzet ongegrond.
Noot
Tot 3 september 2007 gold als hoofdregel dat het optreden van de deken niet onder tuchtrechtelijke controle staat. Sedert zijn beslissing van 3 september 2007 (Advocatenblad 2008-8) gaat het hof ervan uit dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Kennelijk was de voorzitter van de raad daarvan niet op de hoogte. Het hof leek weer om te zijn gegaan in zijn beslissing van 5 juni 2009, zaaknr. 5352 (Advocatenblad 2010-5), doch de vraag die ik stelde in mijn noot onder die uitspraak, ‘Is het hof weer om of is sprake van een slip of the pen?’, lijkt inmiddels beantwoord. Het hof gaat weer uit van de lijn die op 3 september 2007 is ingezet.
HJdG