Uitgangspunt bij het vastleggen van ter zitting afgelegde verklaringen is een door de rechter en griffier opgemaakte zakelijke samenvatting daarvan. Geen onverdeeld genoegen, aldus hoogleraar strafrechtspraktijk Petra van Kampen in haar oratie Papieren werkelijkheid.
U noemt de gang van zaken rondom het zittingsproces-verbaal een ‘papieren werkelijkheid.’ Waarom?
De zakelijke samenvatting van ter zitting afgelegde verklaringen moet volgens de wet worden opgenomen in het uitgewerkte proces-verbaal van de zitting. Op grond van art. 326 Sv maakt de voorzitter van de rechtbank of het hof dat proces-verbaal samen met de griffier. Deze samenvatting in het uitgewerkte proces-verbaal komt vaak maanden later tot stand op basis van de aantekeningen van de griffier. Vraag en antwoord worden in de regel niet genoteerd en, uitzonderingen daargelaten, niet in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. Stenografisch verslagen of geluidsopnames worden ook niet of nauwelijks gemaakt. De gehoorde kan zich in de regel niet uitlaten over het verslag van de door hem afgelegde verklaring voordat het proces-verbaal van de zitting wordt vastgesteld. Ook als nadien kritiek wordt geuit op de zakelijke samenvatting, blijft die samenvatting in de regel uitgangspunt: een papieren werkelijkheid domineert.
Waarom is dat een probleem?
In de kern luidt mijn kritiek dat deze werkwijze verslaglegging oplevert die eenzijdig, onnauwkeurig of anderszins inadequaat is. Ook kunnen misstanden niet tijdig worden gekeerd, omdat het uitgewerkte zittingsproces-verbaal in de regel pas ná de uitspraak wordt opgesteld. Omdat er buiten de aantekeningen van de griffier geen back-up aanwezig is, is reconstructie achteraf vaak onmogelijk. Vrijwel zonder uitzondering blijft de zakelijke samenvatting zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting – exact om die reden – daarna altijd het uitgangspunt, óók indien door procespartijen – of de gehoorde persoon – getwijfeld wordt over de feitelijke juistheid van dat verslag. Omdat de strafrechter aan die papieren werkelijkheid bewijs kan ontlenen, ook daar waar hij de gehoorde persoon niet zelf heeft gehoord, is de gangbare praktijk bewijsrechtelijk bepaald niet van belang gespeend.
Waarom wordt er niet vaker een beroep gedaan op art. 326 lid 2 Sv dat nu al zowel de verdachte als de officier de mogelijkheid geeft te vragen om woordelijke weergave van een afgelegde verklaring?
Dat is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk heeft het veel te maken met de Nederlandse procescultuur: zoals naar Amerikaans recht gebruikelijk is dat woordelijk verslag wordt gedaan van elke zucht van de gehoorde persoon, zo is het naar Nederlands gebruikelijk om dat vooral niet te doen en er ook vooral niet om te vragen. In de regel wordt verondersteld dat alles wat in het licht van de zaak en het procesdossier van belang is, ook door de voorzitter en de griffier wel zal worden ‘opgepikt’ en derhalve in het proces-verbaal van de zitting zal worden meegenomen. Overigens is het in de regel niet zo dat door middel van een beroep op art. 326 lid 2 Sv kan worden bewerkstelligd dat verklaringen integraal in het proces-verbaal van de zitting worden opgenomen: de wet bepaalt dat de verklaring in dat verband ‘de redelijke grenzen’ niet mag overschrijden.
Dus als de rechtspraak standaard geluidsopnames maakt, is alles opgelost?
Nee, dat is niet het geval. Dat heeft te maken met het Nederlandse strafprocesrecht – en meer in het bijzonder het bewijsrecht. Er is een alternatief dat bewijstechnisch gezien eenvoudiger is, maar waaraan procestechnisch de nodige nadelen kleven. Gedacht zou namelijk kunnen worden aan de oplossing terug te keren naar het oorspronkelijke systeem waarin het bereik van het zittingsproces-verbaal beperkter was; een systeem, waarin ter zitting afgelegde verklaringen slechts voor het bewijs kunnen worden gebruikt door de rechter die deze verklaringen zelf heeft aangehoord, tenzij kort gezegd de eerder afgelegde verklaringen door de procespartijen niet worden betwist. Dan gebeurt het vastleggen weer gewoon voor de vorm en minder voor de inhoud.
U sprak uw oratie uit in januari. Wat waren de reacties en hoe wilt u hier verder mee?
In bepaalde kringen realiseert men zich dat dit een probleem is en dat een oplossing niet voor de hand ligt. Maar bijvoorbeeld onder rechters leeft het idee dat dit problematisch is minder, althans onder degenen die ik gesproken heb. Ik ben in mijn eigen praktijk regelmatig op dit probleem gestuit en wil er zeker follow-up aan geven, maar daar is eerst meer onderzoek voor nodig.
Mark Maathuis