De procedure inzake de onbehoorlijke praktijkuitoefening, sinds de invoering in 2002 vaak benut, voorziet kennelijk in een behoefte bij plaatselijke dekens om cliënten te beschermen tegen advocaten die niet naar behoren kunnen werken.
Wordt een advocaat voor onbepaalde tijd geschorst, dan betreft dat geen tuchtrechterlijke maatregel naar aanleiding van een gegrond verklaarde klacht in de zin van art. 48 Advocatenwet (Advw). Het advocatentuchtrecht kent namelijk alleen schorsingen van maximaal één jaar, naast uiteraard de waarschuwing, berisping en schrapping van het tableau. Een schorsing voor onbepaalde tijd kan alleen worden opgelegd aan advocaten die hun praktijk niet behoorlijk blijken te kunnen uitoefenen. Het is meer een ordemaatregel, zonder punitief element.1 De tuchtrechter legt deze schorsing alleen op naar aanleiding van een verzoek van de plaatselijk deken, op grond van art. 60b Advw. Zo’n verzoek staat los van diens bevoegdheid tot indiening van een dekenbezwaar. Eigenlijk is het een vergaande vorm van dekanaal toezicht dat weliswaar door de tuchtrechter moet worden opgelegd en alleen daarom gelieerd is aan het advocatentuchtrecht.2
Voordat een deken een schorsingsverzoek op grond van 60b doet, kan hij de tuchtrechter verzoeken eerst, op grond van art. 60c, een rapporteur te gelasten de praktijkuitoefening van de advocaat te onderzoeken. De deken zal dit doen wanneer hij aanwijzingen of slechts vermoedens heeft dat een advocaat ‘geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.’ Die rapporteur heeft vergaande bevoegdheden (op grond van art. 60e). Zo mag hij voor zijn onderzoek de dossierkast, dossiers en computerbestanden van de advocaat inzien.
Wake up call
Soms stellen de bevindingen van de rapporteur de deken gerust zodat deze afziet van vervolgstappen. Soms fungeert het onderzoek als wake up call waarna de advocaat zijn (professionele) leven betert; dit gebeurt vaak onder begeleiding van een daartoe door de tuchtrechter aangewezen advocaat. Ook komt voor dat de onderzochte advocaat – mogelijk daartoe aangezet door (de bevindingen van) de rapporteur – inziet dat uitschrijving van het tableau beter is dan het voortzetten van de praktijk.
Constateert de rapporteur dat de praktijkoefening te wensen overlaat, dan kan de raad ambtshalve (op grond van art. 60g lid 4) of op verzoek van de deken een schorsing voor onbepaalde tijd op grond van art. 60b uitspreken. Evident is dat dit grote gevolgen heeft voor de betrokken advocaat: hij is per direct geschorst. Daarbij wordt de schorsing uitvoerbaar bij voorraad opgelegd, zodat een eventueel appel schorsende werking ontbeert. In de uitspraak benoemt de tuchtrechter doorgaans een praktijkwaarnemer, zodat zaken (en cliënten) van de geschorste advocaat goed ‘ondergebracht’ worden. De deken kan ook direct – zonder voorafgaande rapportage op grond van art. 60c – een schorsingsverzoek op grond van art. 60b doen. Hij moet dan zelf, bijvoorbeeld op basis van eigen onderzoek, voldoende aannemelijk maken dat de advocaat ‘er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.’3
Malversaties
Uit de rechtspraak over art. 60b blijkt dat schorsingen zijn opgelegd voor diverse – al dan niet tijdelijke – redenen, steeds onder de noemer dat de advocaat er ‘geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.’ Oorzaken kunnen zowel in de zakelijke als in de persoonlijke sfeer liggen, zoals het nemen van grote financiële risico’s, malversaties (bijvoorbeeld met gelden op de derdenrekening), niet afdragen van griffierechten, tekortschieten in financiële verslaglegging, structureel negeren van verordeningen van de Orde en voortdurende onbereikbaarheid voor cliënten en/of de deken. Ook werden schorsingen uitgesproken tegen advocaten met een burn out of psychische problemen, gedetineerde advocaten en advocaten die blijk geven van een grote mate van onkunde en/of slordigheid.
Sinds de invoering van de procedure inzake de onbehoorlijke praktijkuitoefening is dit instrument (na toewijzing door de tuchtrechter) enige tientallen keren benut; kennelijk voorziet de procedure in een behoefte bij de plaatselijke dekens om cliënten te beschermen met maatregelen tegen advocaten die hun praktijk niet kunnen uitvoeren of ‘die geen inzicht in eigen falen hebben.’4 Overigens kan een advocaat een schorsing niet ontlopen door zich snel van het tableau te laten schrappen; dat voorkomt namelijk geen schorsing op grond van art. 60b.5 Tenslotte kan de tuchtrechter de schorsing op verzoek van de advocaat opheffen (lid 7 van art. 60b); ter onderbouwing van zijn verzoek moet de advocaat aantonen dat hij zijn leven (lees: zijn praktijkvoering) heeft gebeterd.
Leonie Rammeloo
Noten
1. De procedure is in de plaats gekomen van artikel 16 Advw (oud), dat een mogelijkheid bevatte om op te treden tegen advocaten die wegens lichaams- of zielsgebreken niet in staat waren tot behoorlijke uitoefening van de praktijk.
2. De 60b-schorsing verschilt van de spoedschorsing (op grond van art. 60ab) die de tuchtrechter als voorlopige voorziening – met punitief element- kan opleggen tijdens de behandeling van de tuchtrechterlijke procedure, naar aanleiding van een klacht of dekenbezwaar (zie over de 60ab-procedure: Sanders, Advocatenblad 2009, blz. 399).
3. Zie bijvoorbeeld Hof van Discipline 18 februari 2011, nr 5961, LJN YA1368
4. Boekman/Bannier, Advocatentuchtrecht (2007), blz. 176, waarin Bannier ruim drie jaar na de invoering een tussenstand opmaakt.
5. Hof van Discipline 28 januari 2008, Advocatenblad 2009/12 en Raad van Discipline Arnhem 14 juli 2010, nr. 10-99, LJN YA0852.