Raad van discipline ’s-Gravenhage 12 april 2010, LJN: YA0499
Veroordeling wegens bezit kinderporno schaadt vertrouwen in de advocatuur. Voorwaardelijke schorsing op voorwaarde dat twee jaar lang geen jeugdzaken worden behandeld.
– Art. 46 Advocatenwet (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
– Gedragsregel 1
Feiten
Mr. X is twintig jaar advocaat. Mr. X is recent veroordeeld wegens het een gewoonte maken van het in het bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Mr. X heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, opgelegd gekregen. De computer van mr. X is verbeurd verklaard. De voorzitter van de sector strafrecht heeft mr. X meegedeeld hem hangende de strafprocedure niet te zullen toevoegen als advocaat in jeugdstrafzaken. Ook de voorzitter van de strafsector van het gerechtshof heeft een dergelijke mededeling gedaan. Mr. X heeft de voorzitter van de sector strafrecht van de rechtbank meegedeeld zich te verenigen met het standpunt van de rechtbank. De deken heeft een ambtshalve klacht ingediend. In een landelijk dagblad is op diverse data in 2009 aandacht besteed aan de veroordeling van mr. X.
Klacht
Mr. X heeft door zijn gedraging niet alleen zichzelf, maar ook de beroepsgroep in opspraak gebracht. Het gedrag van mr. X heeft geleid tot maatregelen van de rechtbank en het gerechtshof. En ook hebben de media negatieve aandacht aan het gedrag van mr. X besteed.
Overwegingen
Volgens vaste rechtspraak worden privégedragingen van een advocaat alleen dan tuchtrechtelijk beoordeeld, hetzij wanneer er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening, hetzij omdat het gaat om in het licht van de beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofde gedragingen.
Mr. X heeft aangevoerd dat sprake is van privégedragingen en dat geen verband gelegd kan worden met de praktijk-uitoefening. De gedragingen van mr. X hebben zich in het verborgene afgespeeld en zijn beroep speelde daarbij geen rol. De gedragingen van mr. X zijn niet absoluut ongeoorloofd in het licht van de beroeps-uitoefening: daarvoor is nodig dat door de gedragingen het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
De raad oordeelt dat de gedragingen van mr. X wel degelijk absoluut ongeoorloofd zijn in het licht van de beroepsuitoefening van een advocaat. Sprake is van een zedendelict en een dergelijk delict stelt niet alleen de eerbied voor de wet in twijfel, maar raakt ook aan de integriteit van de betrokkene. Het gaat aldus om kernwaarden voor een advocaat. Het vertrouwen in de advocatuur en in de beroepsuitoefening van mr. X zijn dus in het geding. Mr. X ziet er aan voorbij dat zijn gedragingen aan het licht zijn gekomen door de strafrechtelijke vervolging en de openbaar uitgesproken veroordeling.
Beslissing
Verklaart de klacht gegrond en legt op een voorwaardelijke schoring voor de duur van één jaar met als voorwaarde dat mr. X gedurende twee jaar niet klachtwaardig handelt en direct noch indirect zaken zal behandelen voor wat betreft minderjarigen.