Arbitraal vonnis d.d. 7 augustus 2008,
AdV07-0139B Geschillencommissie Advocatuur
(mrs. Van der Groen, Thunnissen en Vlaanderen-Muller)
Vordering
De advocaat vordert betaling van openstaande declaraties, gericht aan de cliënt en diens BV, totaal ten bedrage van circa H 130.000. De zaak voor de cliënt betrof echtscheiding, die voor de BV diverse aangelegenheden. Als uurtarief was afgesproken H 185 voor de advocaat en H 150 voor een stagiaire. Volgens de advocaat waren de zaken complex, omvangrijk en spoedeisend en was de cliënt extreem veeleisend. Er moest 7 dagen per week, op elk moment van de dag, een advocaat met kennis van het dossier beschikbaar zijn, reden waarom de stagiaire bij veel werkzaamheden en zittingen werd betrokken. Voorts was afgesproken dat de advocaat maandelijks zou declareren. Om de cliënt, vanwege door de ex-echtgenote gelegde beslagen, tegemoet te komen, is daarvan echter afgezien, en zou achteraf worden betaald. De cliënt is op de hoogte gehouden van het urenverloop.
Verweer
De cliënt vindt de declaraties excessief. De advocaat heeft zich als specialist geafficheerd, maar declareert tal van uren voor studie. De echtscheiding was niet ingewikkeld. Uren voor ‘concipiëren stukken’ worden betwist, alsook uren voor opstellen declaraties. Uren van advocaat en stagiaire worden bijeengeteld, zonder noodzaak van dubbele aanwezigheid. De cliënt vindt zichzelf niet veeleisend. Tussentijdse opgaven zijn niet ontvangen. Pas na geruime tijd werd de cliënt geconfronteerd met een eindnota van circa H 130.000. De cliënt verzoekt de commissie de declaratie van de cliënt sterk te matigen.
Beoordeling
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat. De commissie oordeelt als volgt.
Uit de overgelegde declaraties en de daarbij behorende specificaties blijkt dat door de advocaat en de stagiaire een groot aantal uren aan de zaak is besteed. In de echtscheidingsprocedure van de cliënt was sprake van een bovenmodale echtscheidingsproblematiek. Enerzijds was daar de omvang van de boedel, af te leiden uit de door de cliënt ter zitting van de commisie genoemde waarde van de voormalige echtelijke woning van circa H 3.000.000 en het feit dat de cliënt een eigen BV heeft. Anderzijds speelt mee het feit dat voor de cliënt, gelet op het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen Amsterdamse verrekenbeding, de uitkomst van de echtscheiding een andere was dan die hij bij het sluiten van het huwelijk had verwacht. Enig door de advocaat te verrichten beraad en studie is hiermee naar het oordeel van de commissie gegeven. De commissie is echter van oordeel dat een dergelijke grote inzet van uren zoals deze uit de overgelegde declaraties blijkt en een nota van ruim H 126.000 voor de onderhavige procedure niet gerechtvaardigd is.
Beslissing
De commissie bepaalt dat de cliënt aan de advocaat H 44.200 dient te voldoen, exclusief btw.
Vervolg
De advocaat kan zich met de uitkomst van deze arbitrage niet verenigen en heeft de uitspraak ter vernietiging voorgelegd aan de rechtbank; de vordering werd afgewezen. In appel werd allereerst aan de orde gesteld dat aan de uitspraak van de Geschillencommissie geen gezag van gewijsde zou toekomen, voor zover die betrekking heeft op een klacht waarmee een bedrag van meer dan H 10.000 is gemoeid. Het hof deelt deze opvatting niet. De grens van H 10.000 heeft betrekking op door cliënten mogelijk te vorderen schadevergoeding, maar niet op hetgeen een cliënt krachtens een declaratie is verschuldigd.
De tweede grief was dat commissie onvoldoende acht zou hebben geslagen op de hoeveelheid uren die aan de zaak was besteed. Uit de vaststelling (zie onder ‘Beoordeling’) dat door de advocaat en de stagiaire een groot aantal uren zijn besteed, leidt het hof af dat deze niet buiten beschouwing zijn gelaten. De commissie had niet slechts tot taak de gewerkte uren te ‘tellen’ maar ook als ‘goede mannen naar billijkheid’ te wegen.
Voorts was een grief dat de commissie mede acht had moeten slaan op de dossiers die de advocaat daags voor de mondelinge behandeling bij de commissie had bezorgd (36 ordners). Het hof meent echter dat de commissie zich op basis van de stukken heel wel een voldoende onderbouwd oordeel kon vormen, en geen acht meer behoefde te slaan op de inhoud van de ontijdig aangeleverde dossiers. Het door de advocaat daarvan onderstreepte belang is in tegenspraak met het te laat aanleveren. Het hof bekrachtigde het vonnis a quo (LJN: BP8229).
Noot
Hoewel de uitspraak uit 2008 is, wordt deze toch nog gepubliceerd, nu daarvan de vernietiging is verzocht en zowel rechtbank als hof daartoe geen aanleiding zagen. Alleen al om de met deze zaak gemoeide bedragen heeft de uitspraak van het hof de aandacht getrokken, maar ook de beoordeling van de werkwijze van de Geschillencommissie heeft reacties uitgelokt, en niet altijd positieve. Volgens sommigen deugt de werkwijze van de commissie bij beoordeling van declaraties c.q. matiging daarvan volstrekt niet.
Ter vergelijking dient daarbij de aloude begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht, waarbij geoordeeld wordt aan de hand van een urenspecificatie en een volledig dossier.
Opvallend gegeven in deze zaak is dat de advocaat kennelijk het dossier niet had overgelegd in de arbitrage en de geschillencommissie het alsnog aanleveren daarvan één dag voor de zitting als tardief heeft beschouwd. Zo valt af te leiden uit de uitspraak van het hof; de commissie maakt er geen melding van. Deze aanpak komt de advocaat duur te staan: de commissie volstaat met een globale beoordeling van wat een redelijke honorering zou zijn in een zaak als de onderhavige, gegeven de opgegeven werkzaamheden, het juridisch gewicht en de financiële belangen. Het hof zag geen reden daaraan te tornen. Een duidelijke hint voor advocaten die wensen te incasseren d.m.v. de arbitrageprocedure: duidelijk presenteren, met dossier. In een begrotingsprocedure zou dat overigens niet anders zijn geweest. Algemene conclusies vallen uit deze uitspraak verder dan ook niet te trekken.
Wel komt de vraag op, of de werkwijze en de maatstaf die de geschillencommissie in arbitrage aanlegt, ook toereikend zal zijn wanneer meer en omvangrijker declaratiegeschillen aan haar zullen worden voorgelegd, wanneer op termijn de begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht wordt afgeschaft. De ervaring tot dusverre leert, dat de procedure bij de Geschillencommissie prima werkt bij declaratiegeschillen met een niet al te hoge inzet. Maar bij een zaak als de onderhavige blijft toch twijfel hangen: was de uitkomst ook zo drastisch geweest als de vordering beter was onderbouwd? Reden genoeg voor de Algemene Raad om nog eens goed stil te staan bij de vraag of de huidige werkwijze van de geschillencommissie over de hele linie wel volstaat en zich daarover met de commissie te verstaan, voordat de begrotingsprocedure wordt afgeschaft.
L.H.
Op 24 januari jl. oordeelde de Haagse Raad van Discipline in de tuchtprocedure in deze zaak dat niet kon worden vastgesteld dat sprake was van excessief declareren. Dit blad zal hierover nader berichten als in het – nu lopende – hoger beroep uitspraak is gedaan. [red.]