Raad van discipline Amsterdam 7 juni 2010, LJN: YA0669

Bij een klacht gericht tegen een advocaten-nv dient ervan te worden uitgegaan dat wordt bedoeld een klacht in te dienen tegen de vennoten van die vennootschap.

–    Art. 46 Advocatenwet (6 Tuchtprocesrecht)

Klacht
De klacht jegens X nv houdt, zakelijk weergegeven, in, dat X nv, althans mr. Y, in strijd met art. 46 Advocatenwet:
(a)    heeft veroorzaakt dat klager geconfronteerd is met een huuropzegging per 1 juli 2009, als gevolg waarvan hij zijn praktijk niet langer kan uitoefenen;
(b)    misbruik heeft gemaakt van klagers vertrouwen en/of hem heeft misleid, door hem te bewegen intern te verhuizen, waarbij klager in de veronderstelling is gelaten dat deze verhuizing niet voor een periode van zes maanden gold, maar voor onbepaalde tijd.

Beoordeling
Aan de orde is eerst de vraag of klager in zijn klacht jegens X nv kan worden ontvangen. Van belang is dat het persoonlijke karakter van het tuchtrecht met zich brengt dat de betamelijkheidsnorm van de Advocatenwet zich enkel richt tegen natuurlijke personen. Op basis van de huidige regelgeving is een klacht tegen een rechtspersoon strikt genomen aldus niet mogelijk. De raad is echter van oordeel dat als een klacht jegens een naamloze vennootschap wordt ingediend, ervan dient te worden uitgegaan dat wordt bedoeld een klacht in te dienen jegens de vennoten van die vennootschap. In casu gaat de raad er dan ook van uit dat de klacht van klager is gericht jegens de vennoten van X nv Dit eens te meer nu klager expliciet heeft bevestigd aan de deken dat zijn klacht zich richt jegens X nv én jegens mr. Y, zijnde een vennoot van X nv De klacht jegens mr. Y is sowieso ontvankelijk. De conclusie is dan ook dat klager in zijn klacht jegens X nv kan worden ontvangen.

Beslissing (motivering in casus niet van belang)
Verklaart klachtonderdelen (a) en (b) ongegrond.

Noot:
Zie ook HvD 17 maart 2006, nr. 3999 (Adv.bl. 2007-8, p. 340 e.v.) met noot van JDL.

De raad van discipline lijkt in deze uitspraak wel erg kort door de bocht te gaan door te overwegen dat een klacht tegen een naamloze vennootschap (nv) bedoeld zal zijn als een klacht tegen de vennoten van de nv De raad heeft waarschijnlijk bedoeld de aandeelhouders van de nv Om allerlei redenen lijkt de uitspraak weinig doordacht. In de praktijk is het veelal zo dat advocaten met de nv middels een praktijkvennootschap een zogenoemde aansluitings- of managementovereenkomst hebben gesloten. De praktijkvennootschap stelt de advocaat aan de nv ter beschikking voor het verlenen van diensten. De praktijkvennootschap is veelal ook de (mede)aandeelhouder in de nv Als de raad bedoelt te zeggen dat de aandeelhouders van de nv geacht moeten zijn degenen tegen wie wordt geklaagd, dan is dat dus veelal een praktijkvennootschap en bij grote kantoren kunnen dat er zelfs vijftig of honderd of meer zijn. Praktijkvennootschappen vallen evenwel niet onder het tuchtrecht en dan zal een doorwerking moeten worden geconstrueerd naar de aandeelhouder of bestuurder van de praktijkvennootschap. Ook kan de raad bedoeld hebben dat de klacht tegen een nv geacht moet worden zich te richten tegen de advocaten die door hun praktijkvennootschap, middels een aansluitings- of managementovereenkomst, voor het verrichten van diensten aan de nv ter beschikking zijn gesteld. Ook dat kunnen er in sommige gevallen vijftig, honderd of meer zijn. Het vorenstaande laat zien dat het een weerbarstige materie is als de tuchtrechter een klacht tegen een nv via een omweg probeert te herleiden naar een klacht tegen individuele advocaten.
    Naar mijn oordeel dient uitgangspunt te zijn dat een klacht tegen een nv niet-ontvankelijk is. Hooguit kan, in het geval er geklaagd wordt over de organisatie van de nv, een klacht tegen de nv uitgelegd worden als een klacht tegen de advocaten in het bestuur van de nv Daar is ook wel een handvat voor te vinden in eerdere tuchtrechtelijke jurisprudentie. Verder zou de tuchtrechter in het algemeen in het creëren van omwegen of doorwerkingen niet moeten gaan.

HJAK

Advertentie