Raad van discipline ’s-Gravenhage 15 maart 2010, R.3320/09.152 (geen LJ-nummer)

Een advocaat die zich als toehoorder ter terechtzitting misdraagt, handelt tuchtrechtelijk laakbaar.

–    Art. 46 Advocatenwet (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 4 Wat de advocaat betaamt tegenover derden)
–    Gedragsregel 1

Feiten
Mr. X was als toehoorder aanwezig tijdens de behandeling van een kort geding met betrekking tot een geschil tussen zijn werkgever en een voormalig werkneemster. Deze werkneemster werd bijgestaan door klager. In het proces-verbaal van de zitting is onder meer opgenomen (waarbij genoemde kantoorgenoot mr. X is): ‘Kantoorgenoot van gedaagde: hij vindt dat sprake is van een schertsvertoning en dat hij dit niet langer kan aanzien en aanhoren. Hij wijst hierop onder meer naar mr. Y [griffier: klager]. Hij weigert, ondanks het verzoek van mr. Y, om zijn naam te geven. Hij zegt hierbij dat op de gang mr. Y zijn naam wel wist maar dat hij zijn naam nu opeens vergeten is. Hij vertrekt hierop, na verzoek van de Kantonrechter, naar de gang.’

Klacht
Klager heeft de klacht ingediend in verband met de houding van mr. X op genoemde zitting. Mr. X heeft op de zitting, waarbij hij als toehoorder aanwezig was, de gang van zaken bestempeld als een schertsvertoning en getracht zich in de discussie te mengen. Hij heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Overwegingen
Ook privégedragingen van een advocaat kunnen tuchtrechtelijk worden beoordeeld indien er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om dezelfde maatstaven als in hoedanigheid te doen gelden, of wanneer een gedraging van een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Mr. X heeft de orde verstoord tijdens de behandeling van een kort geding met betrekking tot een geschil tussen zijn werkgever en een voormalig werkneemster. De voorzieningenrechter heeft mr. X verzocht de zaal te verlaten. Daarmee acht de raad voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening aanwezig. Het verstoren van de orde ter zitting en te spreken van een schertsvertoning overschrijden de grenzen van het betamelijke.

Mr. X heeft ter zitting inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelen en de raad gaat ervan uit dat het niet meer voor zal komen. Bovendien is mr. X zowel door de Raad van Toezicht als door de President van de Rechtbank aangesproken op zijn handelwijze en heeft daarvoor verantwoordelijkheid moeten afleggen.

Beslissing
Verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

Advertentie