Verleden week maandag kreeg prof. dr. J.E.R. Prijters eindelijk te horen dat de geuridentificatieproeven met honden, waartegen hij acht jaar lang met aangiftes en allerlei andere middelen heeft gestreden, definitief niet meer zullen worden gebruikt. Het College van procureurs-generaal schreef  de oud-hoogleraar dat de geursorteerproeven niet alleen ‘(onmiskenbaar mede als gevolg van uw aangiftes) de facto niet meer uitgevoerd worden’, maar dat er ook ‘is besloten tot een sepot onvoldoende bewijs (02)’. Het college bedankte hem voor zijn ‘blijvend kritische beschouwing’.
De belangstelling van Jan Frijters, van herkomst experimenteel psycholoog, voor de  geurproef werd eind 2002 al gewekt door een tv-uitzending waarin de proef ter sprake kwam. Sindsdien  trok hij ertegen ten strijde, door artikelen te schrijven en advocaten op te roepen om  zaken op te sturen waarin de geurproef bewijs had geleverd – iets waaraan ook het Advocatenblad graag heeft meegewerkt, door als getuige-deskundige op te treden, door gesprekken met allerlei functionarissen, en ten slotte ook door aangiftes.  ‘Het was eenzaam werk, zolang tegen de draad in werken, vanuit mijn kamertje in België’, waar hij sinds jaren woont.  ‘Tjonge, jonge, wat een werk is het geweest.’

Enkele jaren geleden werden mede door Frijters toedoen bijna 1700 geurproeven achteraf ongeldig verklaard, omdat ze niet blind bleken te zijn uitgevoerd. Dit leidde tot een kleine 100 herzieningsverzoeken. Nu het College van procureurs-generaal in de brief aan hem heeft erkend dat wetenschappelijk is aangetoond dat ook het dobbelen ter bepaling van de plaats van de geurmonsters statistisch niet in orde was, kunnen volgens Frijters advocaten hun kans grijpen om op die grond herziening te vragen in zaken waarin de geur ‘positief’ bewijs heeft geleverd. 

(LH)

Advertentie