Het conceptwetsvoorstel ‘raadsman en politieverhoor’ verbetert de rechten van de verdachte aanmerkelijk. Maar de uitzondering op het recht op rechtsbijstand tijdens verhoren moet duidelijker worden geformuleerd.
Het op 15 april gepubliceerde conceptwetsvoorstel ‘raadsman en politieverhoor’ (hierna: het wetsvoorstel) verbetert de positie van de aangehouden en in verzekering gestelde verdachte.1 Het wetsvoorstel bouwt voort op de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (hierna: de Aanwijzing).2 Daarnaast is blijkens de memorie van Toelichting de gelegenheid te baat genomen om tevens te voorzien in reeds langer bestaande hiaten in de regeling van de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Dit laatste zal de reden zijn dat er in het wetsvoorstel heel wat meer geregeld wordt dan enkel de bijstand van de raadsman tijdens het politieverhoor.
Informeren over verdenking en rechten verdachte
Volgens het wetsvoorstel moet aan de verdachte bij zijn staandehouding of aanhouding worden medegedeeld van welk strafbaar feit hij wordt verdacht (art. 5 lid 2 EVRM). Ook wanneer een persoon wordt uitgenodigd voor verhoor of als een telefonisch verhoor plaatsvindt, moet worden gemeld of het om een getuigen- dan wel verdachtenverhoor gaat en – in het laatste geval – ter zake van welk strafbaar feit een verdenking bestaat. Tevens moet aan de te horen persoon worden verteld dat hij contact kan opnemen met een raadsman.
Een nieuwe bepaling regelt dat de verdachte vóór zijn eerste verhoor, zowel mondeling als schriftelijk, mededeling wordt gedaan van zijn rechten:
i. het zwijgrecht;
ii. het recht op rechtsbijstand;
iii. het recht op vertolking en vertaling;
iv. het recht een naaste in kennis te stellen van de vrijheidsbeneming; en
v. het recht op kennisneming van de processtukken conform de artt. 30 t/m 34 Sv.
Inverzekeringstelling
De inverzekeringstelling kan ingevolge het wetsvoorstel niet langer worden verlengd zonder machtiging van de rechter-commissaris. De verdachte dient op een vordering van het OM strekkende tot verlenging door de rechter-commissaris te worden gehoord en kan zich daarbij (uiteraard) laten bijstaan door zijn raadsman. Hiermee komt een einde aan de discussie over de vraag of de rechter-commissaris thans bevoegd is zich uit te laten over de verlenging van de inverzekeringstelling.3 De rechter-commissaris dient waarschijnlijk te toetsen of het belang van het onderzoek een verlenging dringend vordert. Dit vormt immers de grondslag van de vordering van de officier van justitie.
Verder wordt in het wetsvoorstel expliciet bepaald dat de verdachte tijdens zijn inverzekeringstelling de rechter-commissaris kan verzoeken hem in vrijheid te stellen.
Bij een positieve beschikking van de rechter-commissaris staat voor het OM beroep open. Hiermee wordt de zogenoemde vervroegde toetsing gecodificeerd en staat vast dat de verdachte dit recht daadwerkelijk toekomt. Aan het huidige art. 59a Sv wordt weliswaar een dergelijk recht reeds ontleend, maar de rechter-commissaris hoeft nu de verdachte alleen te horen, als hij daartoe ‘in de aan hem door de verdediging of openbaar ministerie bekend gemaakte omstandigheden aanleiding vindt’.4
In de praktijk worden verzoeken tot vervroegde toetsing door de rechter-commissaris nog wel eens zonder behandeling afgedaan met de mededeling dat er onvoldoende aanleiding voor een vervroegde toetsing bestaat. De min of meer discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris een verdachte op diens verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling te horen, verwordt thans tot een verplichting.
Ten slotte is bepaald dat de in verzekering gestelde verdachte die wordt heengezonden, door de hulpofficier van justitie zoveel mogelijk in kennis dient te worden gesteld van de voorgenomen afdoeningsbeslissing. De hulpofficier dient daartoe met het OM te overleggen.
Consultatie raadsman
In het wetsvoorstel wordt bepaald dat een aangehouden verdachte de gelegenheid heeft om voor het eerste verhoor een half uur te spreken met zijn raadsman. Dit is conform de huidige praktijk ingevolge de Aanwijzing. In lijn met de Salduz-jurisprudentie kan ook afstand worden gedaan van dit consultatierecht. Het wetsvoorstel bepaalt dat dit ‘vrijwillig en welbewust’ dient te geschieden. Indien het een verdenking betreft ter zake van een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van zes jaar of meer op staat, kan van het recht op rechtsbijstand slechts afstand worden gedaan nadat hierover overleg met een raadsman heeft plaatsgevonden.
Daar waar de huidige Aanwijzing nog stelt dat minderjarigen tot en met 15 jaar geen afstand kunnen doen van het consultatierecht, kan dit onder de nieuwe voorgestelde regeling naar de letterlijke tekst wel, tenzij het een feit betreft met een gevangenisstraf van 6 jaar of meer (zie hiervoor). Blijkens de memorie van toelichting is echter niet beoogd om wijzingen aan te brengen in de onmogelijkheid voor minderjarigen om afstand te doen van het consultatierecht. Wel is opgemerkt dat overwogen zou kunnen worden om 16- en 17-jarigen de mogelijkheid te geven in lichtere zaken af te zien van het recht op consultatie van een raadsman. De beslissing daarover wordt blijkens dezelfde toelichting aangehouden tot onder meer de consultatie aangaande het wetsvoorstel is voltooid.
Bijwonen verhoren
Reeds langere tijd is discussie gaande over de vraag of uit de jurisprudentie van het EHRM een recht valt te ontlenen op bijstand van een raadsman tijdens politieverhoren. In de memorie van toelichting wordt erop gewezen dat het EHRM nog niet ondubbelzinning heeft geoordeeld dat de raadsman bij het politieverhoor aanwezig moet kunnen zijn. Toch heeft de minister besloten niet te wachten op een expliciet Straatsburgs oordeel, aangezien in de meerderheid van de EU-lidstaten de raadsman bij het politieverhoor wordt toegelaten en naar alle waarschijnlijkheid ook het ontwerp Kaderbesluit inzake ‘bepaalde procedurele rechten in strafprocedures in de gehele EU’ hierin zal voorzien.5
In het wetsvoorstel wordt bepaald dat de aangehouden verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens de verhoren als hij verdacht wordt van een stafbaar feit waarop een gevangenisstraf van minimaal zes jaar is gesteld, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet.6
De toelichting voor de gekozen grens van zes jaar is opmerkelijk. Gesteld wordt dat er voor verdachten in dergelijke zaken veel op het spel staat; het gaat immers om vrijheidsbeneming, eerst op grond van inverzekeringstelling en daarna mogelijk de bewaring.7 Nu deze toelichting aansluiting zoekt bij de gevallen van voorlopige hechtenis, had het gelet op art. 67, lid 1, sub a Sv. juist in de rede gelegen de grens voor bijstand tijdens verhoren op vier jaren te stellen.
Het kunnen uitoefenen van het recht op bijstand tijdens de verhoren vereist bovendien dat de politie de verdachte volledig informeert over alle strafbare feiten waarvan hij verdacht wordt. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de politie de verdachte informeert dat hij verdacht wordt van oplichting (art. 326 Sr) en witwassen (art. 420bis Sr), op welke feiten een gevangenisstraf van vier jaar staat, waardoor de verdachte geen recht heeft op bijstand van een advocaat tijdens de verhoren. Stel nu dat later een dagvaarding volgt, waarop tevens deelneming aan een criminele organisatie (art. 140 Sr) staat vermeld. De vraag is dan of deze verdenking aanvankelijk ten onrechte niet genoemd is, waardoor mogelijk inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op bijstand tijdens de verhoren, óf dat deze verdenking daadwerkelijk later, uit aanvullend onderzoek, naar voren is gekomen. Voorkomen moet worden dat verdenkingen gespreid worden opgevoerd om zo de raadsman bij het politieverhoor te mijden. Nu dit laatste ook in strijd is met art. 5 lid 2 EVRM, is het te meer wenselijk dat ook de Nederlandse bepaling verplicht tot het informeren van de verdachte over alle tegen hem bestaande verdenkingen.
Het wetsvoorstel laat in het midden welke bevoegdheden de raadsman toekomt tijdens het politieverhoor. Blijkens de memorie van toelichting wordt verondersteld dat nadere afspraken daarover tussen politie, OM en advocatuur gemaakt zullen worden.8
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de bijstand ook tijdens de verhoren effectief moet zijn.9 Op dit punt valt in de praktijk de echte discussie te verwachten.
De minderjarige verdachte kan zich voor en tijdens de verhoren nog slechts laten bijstaan door een raadsman, en niet meer door een vertrouwenspersoon, iets wat nog uit het Salduz-arrest volgde. Het consultatiegesprek moet in ieder geval bespreking van de ‘noodzaak’ van de aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor inhouden. De term ‘noodzaak’ lijkt in dit verband een te strikt criterium; het zal veelal gaan over de vraag of bijstand tijdens het verhoor wenselijk is.
‘Belang van onderzoek’?
In de voorgestelde bepaling is één uitzonderingsgrond gecreëerd op de hoofdregel van het recht op rechtsbijstand tijdens verhoren in de genoemde gevallen. Als het ‘belang van het onderzoek dit verbiedt,’ mag de raadsman bij het verhoor worden geweigerd.
De politie dient dan de officier van justitie daarover te informeren en het verhoor moet worden opgenomen, zodat achteraf de rechtmatigheid kan worden gecontroleerd. Een rechtsmiddel tegen de weigering de raadsman tot het verhoor toe te laten, staat voor de verdachte niet open.
Uit de memorie van Toelichting blijkt dat voor de vaag geformuleerde weigeringsgrond aansluiting is gezocht bij art. 186a Sv: de bepaling die primair voorziet in een aanwezigheidsrecht voor de raadsman bij het RC-verhoor met daarin opgenomen eenzelfde uitzonderingsmogelijkheid. Deze verwijzing naar de zelden tot nooit gebruikte weigeringsbevoegdheid van art. 186a Sv is ongelukkig, aangezien niet (helemaal) duidelijk is wat onder het ‘belang van het onderzoek’ in de zin van deze laatste bepaling moet worden verstaan.10 Bovendien werd in het begin van de twintigste eeuw door de wetgever de navolgende reden aangevoerd voor deze uitzonderingsgrond: ‘Eene onbeperkte toelating heeft met name het bezwaar, dat door de aanwezigheid van ongewenschte elementen of inmenging te ongelegener tijdstip de goede gang van het onderzoek onherstelbaar kan worden verstoord.’11
De verwijzing roept dan ook de vraag op of de raadsman bij het verhoor geweigerd kan worden, als hij door de politie wordt beschouwd als een ongewenst element op een ongelegen tijdstip, waardoor het onderzoek onherstelbaar wordt verstoord. Het criterium om de verdachte zijn recht op bijstand tijdens verhoren te ontnemen, is te ruim, te vaag en te gedateerd. Veeleer zou aansluiting gezocht kunnen worden bij de gehandhaafde beperkingen op het vrije verkeer (art. 50 lid 2 Sv), in welk geval tenminste nog een vervangend raadsman wordt ingeschakeld en de rechtbank oordeelt over de beperking.
Proces-verbaal realistischer
Uit het wetsvoorstel volgt dat in het proces-verbaal van verhoor de verklaring van de verdachte zo veel mogelijk in zijn eigen woorden moet worden opgenomen. Op het eerste gezicht lijkt er niets nieuws onder de zon, aangezien het huidige art. 29 lid 3 Sv eenzelfde (zij het wat archaïsch geformuleerde) bepaling bevat. In de memorie van Toelichting is het understatement opgenomen dat in de praktijk ‘thans niet zeer strikt de hand wordt gehouden aan deze bepaling’. Met het wetsvoorstel wordt beoogd dat het proces-verbaal een meer realistische weergave van het verhoor gaat bevatten.12 Tevens wordt voorgesteld dat in het proces-verbaal een volledige weergave van de verklaring moet worden opgenomen en zo veel mogelijk in vraag- en antwoordvorm.
Daarmee komt een einde aan de gegroeide praktijk van het ‘zakelijk weergeven’ van de verklaring van de verdachte. De verdachte dient verder, blijkens het wetsvoorstel, de gelegenheid te krijgen opmerkingen te maken over de weergave van zijn verklaring.
Opmerkelijk is de tekst in het wetsvoorstel dat de verdachte de verklaring ondertekent, indien hij met de verklaring instemt. Voor zover bedoeld is een ondertekenverplichting in het leven te roepen, lijkt deze (onder omstandigheden) strijdig te zijn met het nemo teneturbeginsel. De verdachte mag daarnaast (na het verhoor) zijn lezing van het feit op schrift stellen, welke verklaring moet worden toegevoegd aan het procesdossier.
Een belangrijke overweging in de memorie van toelichting is ten slotte dat geluids- en video-opnamen van verhoren, zo deze gemaakt worden,13 een vast onderdeel van de processtukken zijn. In het verleden moest nog wel eens geprocedeerd worden om inzage te krijgen in dergelijke opnamen en werd wel geoordeeld dat audio-opnamen van een verdachtenverhoor geen processtuk waren.14 De minister gaat ervan uit dat deze opnamen direct na het verhoor beschikbaar zijn, waardoor de raadsman ook de gelegenheid heeft om eerder opmerkingen te maken over de wijze van vastlegging van het verhoor.15 De raadsman kan de vastlegging immers direct mede verifiëren aan de hand van de opname.
Verhaal kosten rechtsbijstand
Het wetsvoorstel bevat een bepaling waarin voorzien wordt in een verhaalsmogelijkheid achteraf van de kosten van gefinancierde rechtsbijstand op de verdachte, indien deze over voldoende draagkracht beschikt. De voorgestelde bepaling komt overeen met art. 49 Sv, dat thans een dode letter in het wetboek is. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het dit kabinet ernst is met het realiseren van verhaal op verdachten die over voldoende draagkracht beschikken. Niet wordt ingegaan op de vraag wanneer een verdachte geacht wordt over voldoende draagkracht te beschikken.
In de huidige Aanwijzing is te lezen dat de politie de verdachte van enig misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, dient te informeren dat uitoefening van het consultatierecht voor de verdachte geen kosten met zich brengt. In de memorie van toelichting wordt over deze passage uit de Aanwijzing niet gesproken. Wel blijkt uit dezelfde memorie expliciet dat niet uitgesloten wordt dat de kosten van rechtsbijstand in de eerste fase verhaald worden op de (voldoende draagkrachtige) verdachte.16 Op deze wijze kunnen verdachten onwenselijk worden geprikkeld om van rechtsbijstand in de eerste fase af te zien.
Kan nóg beter
Het wetsvoorstel, dat voor een deel de bestaande rechtspraktijk codificeert, verbetert de rechten van de verdachte in de eerste fase van opsporing aanmerkelijk. De verdachte zal meer geïnformeerd moeten worden over zijn rechten, de R-C krijgt tijdens de inverzekeringstelling een prominentere rol, de verdachte kan – bij een verdenking van ernstiger feiten – bijstand krijgen van een raadsman tijdens de verhoren en het proces-verbaal zal meer de reële gang van zaken gaan beschrijven.
Maar de formulering van de uitzondering op het recht op rechtsbijstand tijdens verhoren dient duidelijk te worden verbeterd. Ook moet vermeden worden dat verdachten uit angst voor financiële gevolgen ondoordacht afstand zouden doen van het recht op rechtsbijstand in de zo belangrijke fase van aanhouding en inverzekeringstelling. En niet in de laatste plaats zou er ook een recht op bijstand tijdens verhoren moeten bestaan voor vierjaars-feiten, gelet op de nadrukkelijke aansluiting die wordt gezocht bij de gevallen van voorlopige hechtenis.
Alexander de Swart, advocaat te Rotterdam17
Noten
1. Het conceptwetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn te raadplegen op www.rijksoverheid.nl.
2. Gepubliceerd in Stcrt. 2010, 4003.
3. Zie bijvoorbeeld W.H. Jebbink, ‘Ook verlengde inverzekeringstelling is inverzekeringstelling. Rechtbank miskent habeas corpus’, in: Advocatenblad 2008-xxxx, pp. 124-127.
4. Zie Gerechtshof ’s-Gravenhage 16 juli 1998, NJ 1999, 257.
5. Zie p. 30 MvT.
6. Overigens wordt in de Memorie van Toelichting gesteld dat het recht op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor ook stapsgewijs kan worden ingevoerd; eerst voor levensdelicten en daarna pas voor de overige ‘zesjaars’delicten.
7. Zie P. 25 MvT.
8. Zie p. 36 MvT.
9. A.J.M. de Swart, ‘Update Salduz-doctrine; toch nog een raadsman bij het politieverhoor? Part II’, in: NJB 4 december 2010, afl. 42, p. 2694.
10. Melai/Groenhuijsen, Commentaar op art. 186a Sv, aantekening 3 (bewerkt door mr. D.H.M.R. Garé).
11. Zie noot 11, onder verwijzing naar TK 1913-1914, 286, nr. 3, p. 109.
12. Zie p. 43 MvT.
13. Zie in dit verband de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten, Stcrt. 2010, nr. 16597.
14. Zie bijvoorbeeld de beschikkingen van de Rechtbank Haarlem 19 maart 2010 (LJN: BM3470) en 6 mei 2010 (LJN: BM3469).
15. Zie p. 45 MvT.
16. Zie p. 7 MvT.
17. Advocaat bij Sjöcrona Van Stigt advocaten te Rotterdam.