De echt succesvolle advocaat snelt onmiddellijk na de rechtszitting naar een tv-studio om daar ‘s avonds, in het felle licht van de lampen, de zaak nog eens dunnetjes over te doen. Hij staat daar voor een ander forum.
De rechtbank is uit op eindeloze nuancering, teneinde de werkelijkheid zo goed mogelijk te benaderen. Het is roeien tegen versimpeling die al met de tenlastelegging is begonnen. Deze vormt immers een uitsnede uit de werkelijkheid, geheel gericht op de wettelijke terminologie van een strafbaar feit. De man die na een echtelijke woordenwisseling van vele uren uiteindelijk de woordenstroom niet meer kan verdragen en een klap uitdeelt (‘het was de enige manier om haar te stoppen’), constateert tot zijn verbijstering dat hem wordt verweten dat hij willens en wetens zijn vrouw heeft mishandeld. Uit vijf uur zijn vijf seconden gesneden.
De versimpeling spreekt ook uit de aanpak van de wetgever. Deze kan weliswaar categorieën van feiten onderscheiden, waardoor zeer uiteenlopende feitelijke handelingen tot eenzelfde strafbaar feit worden bestempeld (in de toekomst voorzien van een categoriale minimumstraf), maar nooit uitputtend voorzien hoe in concrete gevallen de werkelijkheid zich zal voor doen. Een categorie is nu eenmaal een menselijk construct. Dat is de blijvende onmacht van de wetgever.
Het zal niet zijn opgekomen bij de Griekse wetgever in de oudheid dat een man zijn vader vermoordt en vervolgens het bed deelt met zijn moeder. Het is de tragedieschrijver die dit heeft verwoord, onder de toevoeging dat de man het nooit heeft gewild, er zwaar onder gebukt gaat, maar hoe dan ook schuldig staat. Niet wetgeving maar rechtspraak is in staat het inzicht vorm te geven dat we soms op een nauwelijks te verwoorden wijze weerloos staan tegenover de wisselvalligheden van het bestaan, ieder op zijn eigen persoonlijke wijze.
Hoe anders op het podium onder tv-lampen. Meestal kom je daar niet ver met het benadrukken van de complexiteit van een gebeurtenis. Tegenover het spektakel, de emotie en het conflict, bestaat in de rechtspraak een zekere huiver, omdat ze het inzicht in wat er werkelijk speelt eerder versluieren dan vergemakkelijken, terwijl ze de concentratie bij de kijker sterk opjagen. Dit maakt dat een rechter er niets te zoeken heeft. En dat, zij het spaarzaam, de honneurs worden waargenomen door een speciaal type: de persrechter die, hoewel klaargestoomd door talloze mediatrainingen, wat ongemakkelijk een paar korte statements te berde brengt. Wat de kijker daarvan bijblijft is niet de boodschap maar het onbehagen.
Maar wat lokt een advocaat? Het moet een mengeling zijn van ijdelheid, reclame voor zichzelf en voor zijn cliënt. In dat kader is hij een lobbyist, maar zelden voor het recht. Het gaat voor hem alleen maar goed als hij weet hoe hij de media, met oneliners, moet bespelen. In het interview moet hij het initiatief grijpen, zijn boodschap droppen, ongeacht wat er wordt gevraagd, het gesprek naar een hoek trekken waar hij een kennismonopolie heeft. En dat gaat des te gemakkelijker omdat hij zich tegenover een forum bevindt dat het dossier niet kent.
Bekendheid versterkt zichzelf. De kijker veronderstelt dat de schijnwerper een garantie is voor kwaliteit. Sommigen wijken uit naar een tv-persoonlijkheid als ze zelf in moeilijkheden zitten, niet beseffend dat zeer veel advocaten vakwerk leveren, buiten de schijnwerpers en voor minder geld. En ook niet beseffend dat de inzet van zo een publiciteitskanon regelmatig de wenkbrauwen doet fronsen bij de behandelend rechters. Die kunnen in raadkamer, bij uitzondering, hun toevlucht nemen tot de oneliner: ‘Als hij echt onschuldig is, dan moet hij een andere advocaat nemen.’
Jan van der Does