In 1981 schreef mr. L. G. Eykman voor het Advocatenblad het hilarische artikel ‘Stijl en omgangsvormen, een typologie van advocaten’.1 Enkelspoorders, blafkikkers en mismoedigen passeerden de revue. Vele jaren later, in de Ordespecial van 1999, volgde een typologie van stagiaires en hun patroons. Dat leverde wederom een mooie reeks nieuwe woorden op: mismuilers, het qoud-nonnetje en het timefokkertje. Nu, we kunnen inmiddels spreken van een traditie, een typologie van cliënten en hun advocaat. ‘De top is de Gepubliceerde Cliënt. En die top is voor iedereen bereikbaar. Je woont in Zutphen, de waterleiding is lek, en nog eeuwenlang leef je voort in de verplichte propedeusestof.’