‘Pacta sunt servanda,’ weet de jurist. De Nederlandse variant ‘een man een man, een woord, een woord’ betekent volgens de toelichting van de taalkundige Frederik August Stoett (1863 – 1936): ‘Zoo waarlijk als een man in den besten zin van het woord een man is van eer, zoo is ook zijn woord te vertrouwen.’ Voor advocaten zou dit allemaal gesneden koek moeten zijn: welke advocaat heeft nooit in een conclusie of brief een beroep gedaan op de bindendheid van mondelinge overeenkomsten?

Maar merkwaardig genoeg eindigt de geldigheid van deze regel vaak bij de kantoordeuren. Eén van de meest gehoorde klachten van bestuurders van kantoren is dat het maken van plannen geen probleem is, maar dat uitvoeren vrijwel onmogelijk is. De partners blijken buitengewoon spitsvondig in het bedenken van bezwaren achteraf. Zo hadden ze de plannen toch niet begrepen. Of de situatie in de praktijk is toch net anders dan in het plan werd geschetst. Of – nog het eerlijkst – ze vinden de plannen goed voor toepassing bij anderen; van ‘hun’ praktijk moet het ‘kantoor’ met z’n vingers afblijven. Vooral de partners met de grootste cliënten en omzet komen graag met zulke tegenwerpingen: zo kunnen ze hun bijzondere praktijk en de daarmee samenhangende macht goed demonstreren.

De bestuurder zit intussen in een lastig parket: de vergelijking met de man die probeert kikkers in een kruiwagen te vervoeren, is bekend. Maar één stap verder analyserend wordt de situatie duidelijker. Inderdaad zijn het zijn vaak de partners met macht en aanzien die dwars liggen. Maar als het bestuur al de mogelijkheid heeft om stappen tegen hen te nemen, dan is het zeer de vraag of dat verstandig is. Want – nog een spade dieper – er is ook een positieve kant. Als al je partners braaf uitvoeren wat besloten is, maak je dan direct zorgen over de toekomst van je kantoor. Goede advocaten zijn nu eenmaal van nature dwarsliggers en individualisten. Dat maakt ze goed in hun werk en die kwaliteit kun je niet zomaar ‘uitzetten’ als kantoorzaken het onderwerp van gesprek zijn.

Wat in de praktijk vaak blijkt te werken, is bovenstaand dilemma expliciet aan de orde te stellen. Als men duidelijk kan maken dat op deze manier achterstand bij de concurrentie wordt opgelopen, dan neemt de bereidheid tot echte samenwerking doorgaans wel toe. Ook een goed middel is partnerevaluatie en verbeterde communicatie; vaak ‘vergeet’ men gemakkelijk wat er besloten is – een rappel van tijd tot tijd biedt dan uitkomst. In de partnerevaluatie kan besproken worden waarom iemand verzaakt en kunnen individuele afspraken tot verbetering voor het volgend jaar worden gemaakt. Wie die dan nog steeds aan z’n laars lapt, verliest toch veel sympathie van zijn medepartners: is hij/zij wel een ‘man van eer’?

Dolph Stuyling de Lange

Advertentie