Na achtentwintig jaar bij het OM staat hij er op de hoogste tree: sinds 1 juni 2011 is mr. Herman Bolhaar de nieuwe voorzitter van het College van procureurs-generaal. We spraken hem op zijn eerste werkdag, over zijn plannen, en over advocaten. ‘Een goed officier ziet het verweer van de advocaat aankomen’.
Wat hebt u voorafgaande aan dit gesprek vanochtend gedaan? Uw kamer heringericht?
‘Ik heb uitgezien naar dit gesprek. We willen een goede relatie met de advocatuur.’
Uw voorganger Harm Brouwer noemde u in een interview ‘conceptueler’ dan hijzelf was. Wat kan hij daarmee hebben bedoeld?
‘Dat weet ik niet. Ik kan wel zeggen hoe ik denk dat ik ben. In zit nu bijna dertig jaar bij het OM en heb daarbinnen veel verschillende functies vervuld. Op de werkvloer als officier van justitie, in de ondersteuning, als leidinggevende. Vakinhoudelijk ben ik goed op de hoogte maar gaandeweg ben ik me meer gaan toeleggen op de organisatorische ontwikkeling van het OM, het stimuleren van nieuwe werkvormen. Dat begint met een scherpe oriëntatie op je omgeving, het feit dat je je bewust moet zijn van wat er áchter een bepaald delict zit. Een simpel voorbeeld. Er vliegt een steen door een ruit. Je kunt zo’n delict standaard afdoen met een geldboete van 500 euro. Je kunt je ook afvragen: wat is de achtergrond? Is er sprake van discriminatie? Een psychiatrisch patiënt? Een burenruzie? Hangjongeren? Zeker als zo’n strafbaar feit structureel aan de orde is, moet je nagaan wat er achter zit. De oplossing zit niet altijd in harder werken. Het is het van belang antwoorden te vinden in vernieuwende werkvormen of andere manieren van interventie. Misschien is dat dan mijn “conceptuele” wijze van werken.’
Hebt u dat eerder in de praktijk gebracht?
‘Meer dan tien jaar geleden heb ik het eerste Veiligheidshuis in Eindhoven geopend en enkele jaren daarna in Tilburg. Dan zie je de keten in actie, dan wordt ook gewerkt aan de organisatie van de achterliggende problemen. We zochten daarin samenwerking met andere partijen die verantwoordelijk zijn voor de lokale veiligheid, zoals de gemeente. Dit programmatisch werken passen we ook toe in de aanpak van mensenhandel. Je kunt wel vrouwenhandelaren opsporen en opsluiten maar als een week later hetzelfde pand weer vol zit met prostituees, dan ben je er weinig mee opgeschoten. Hier moet je dus zeker het strafrecht op inzetten maar tegelijkertijd intensief samenwerken met andere partijen, zoals gemeenten. Nog een voorbeeld: toen ik hoofdofficier van justitie in Amsterdam was, hebben we geëxperimenteerd met themazittingen. Rechtszaken zijn openbaar, je wilt ook dat de samenleving er iets van meekrijgt. Die zichtbaarheid bereik je beter als je meerdere strafzaken clustert: een hele ochtend zaken over discriminatie of geweld tegen homo’s. Media uitnodigen – dát werkt. Het bevordert bovendien dat zaken overal op dezelfde manier worden afgedaan.’
Overleg met andere partijen, aandacht voor de samenleving – u gaat niet vol voor het strafrecht.
‘Ik zit dan wel al enige tijd bij het OM, mijn achtergrond is het bestuursrecht – ik heb enkele jaren bij de Raad van State gewerkt. Wellicht om die reden benader ik het strafrecht in een bredere context. Aan de andere kant: het strafrecht is voor mij ook weer niet alleen een ultimum remedium, dat vind ik te grof en te klassiek. Dat kan het in essentie wel zijn, maar soms moet je echt snel en doortastend ingrijpen. Het strafrecht is altijd reactief, én het heeft zijn beperkingen. Dat moet je zeker inzetten, soms moet iemand gewoon achter de tralies. Maar een officier van justitie is pas een goede officier van justitie als hij ook anderen in de positie weet te brengen dat zij hún rol oppakken. Het OM beschikt over informatie en over wetenschap van mensen en over interventietechnieken waarmee ook anderen – bijvoorbeeld scholen bij het tegengaan van schoolverzuim – het gedrag van leerlingen kunnen beïnvloeden. Van wat wij op dit gebied in huis hebben, zou meer gebruik moeten worden gemaakt.’
Wat is uw agenda voor de komende drie jaar?
‘In de eerste plaats: doorgaan met de ingezette ontwikkelingen. Daarin moeten we enkele slagen maken: verder gaan met communicatie, met het leggen van bestuurlijke verbindingen. We zijn goed op weg maar moeten daarin nog slagvaardiger worden. Ik wil ook verder gaan met de professionalisering van onze mensen: daarin moeten we excelleren, juridisch inhoudelijk en op het niveau van vaardigheden. Hoe maak je een sterk requisitoir, hoe kun je jezelf goed presenteren?’
En van welke delicten gaat u werk maken?
‘Ten eerste de aanpak van straatcriminaliteit. Vaak zijn het kleinere delicten maar ze hebben wel een enorme impact op een buurt. Daar moeten we bovenop zitten. Lik op stuk, of zoals het tegenwoordig heet: ZSM – zo snel mogelijk. Snelle interventies, zo weinig mogelijk papier, met veel aandacht voor het slachtoffer en dat alles heel zichtbaar in de wijk. Snel betekent: binnen zes uur is de zaak afgerond, of op z’n minst binnen twee dagen, bij voorkeur met een werkstraf in dezelfde buurt. Dat houdt ook in dat de officier van justitie meer naar de voorkant van dat proces moet en niet alleen aan de achterkant zijn strafeis formuleert of de zaak zelf afdoet.
Een tweede accent komt te liggen op de ernstige criminaliteit met zware geweldscomponenten, zoals overvallen en inbraken. Dat vereist doortastendheid, vasthoudendheid en buitgericht reageren: de verworven winsten wegnemen. We hebben in deze categorie vaak te maken met stelselmatige daders en daar moeten we heel primair met het strafrecht op antwoorden: opsporen, rechercheren en vervolgen, in samenspel met andere actoren. Een criminele jongere die nog thuis woont kan zijn broertjes of zusjes op het verkeerde spoor zetten, dus moeten we aan de slag met gemeenten en partijen die zich bezighouden met gezinsbegeleiding, dagbesteding, werk, scholen, de leerplichtambtenaar. Aan de achterkant kunnen andere instanties, zoals de reclassering, weer gebruikmaken van de informatie en kennis die wij over bepaalde personen hebben. Dat gebeurt al maar we moeten daar verder op investeren.
Tot slot moeten we ons blijven inzetten op de zware georganiseerde criminaliteit. Cybercrime, financieel rechercheren en forensische technieken zijn daarin heel belangrijk, en daarop moeten we verder bouwen.’
Als er al een verschil is tussen u en Brouwer, komt dat dan omdat uw voorganger voornamelijk een carrière doorliep in de rechterlijke macht en u meer de crime fighter bent?
‘Weet ik niet. Met de term crime fighter is niet zoveel mis, want dat is óók wat wij doen. Wel moeten we dat op een rechtmatige, ethisch verantwoorde manier doen. Onze successen worden pas zichtbaar in de rechtbank. Een goede officier van justitie moet als een crime fighter kunnen denken maar zich ook heel goed kunnen verplaatsen in de rol van de rechter én in die van de advocaat. Dat laatste kan heel ver gaan: als een verdachte geen advocaat heeft – en dat komt vaak voor – dat moet de officier van justitie de rechtsbescherming van de verdachte extra in het vizier houden.’
De officier als advocaat?
‘Dat ook weer niet. Ik verwacht immers dat beide partijen – OM en strafrechtadvocatuur – elkaar ongelooflijk scherp tegenspel bieden. Binnen die setting moet een goede officier van justitie negen van de tien argumenten die een advocaat zal inbrengen om zijn cliënt te verdedigen van tevoren kunnen inschatten. Dat wordt op zaaksniveau ook geoefend: zeker in de grote strafzaken spelen collega’s de rol van de verdediging om zo de zaaksofficier uit te dagen. Wordt er scherp geargumenteerd, dan komt er ook een beter – althans: passend – vonnis. Dat vereist twee dingen: beide partijen moeten zich heel bewust zijn van hun eigen rol en ze moeten het hartgrondig met elkaar oneens kunnen zijn. In die zin ben ik er een voorstander van dat de rol van de strafrechtadvocaat stevig is.’
Officieren die het procesbelang van de verdachten ook voor ogen hebben, dat past in de magistratelijke rol van de officier. Strafrechtadvocaat en hoogleraar Stijn Franken zei onlangs: ‘Het OM wordt geacht magistratelijk te zijn (…). Dat zie je in grote zaken veel minder terug. Er wordt van alles geprobeerd om “te winnen”.’
‘Het is de taak van de advocaat om over onze inzet twijfel te hebben. Natuurlijk, zoals in alle organisaties maken ook wij fouten, er is veel reden voor zelfkritiek. Maar het magistratelijke staat wel voorop. En natuurlijk willen wij een zaak winnen. We moeten geen zaken gaan doen waarin we niet zelf geloven. Maar winnen, koste wat kost, dat is niet onze insteek.’
Maar als u een geruchtmakende zaak verliest, heet dat al snel dat het OM ‘blundert’. Inmiddels heeft 60 procent van de bevolking, zo blijkt uit onderzoek van Paul Frielink, hoogleraar OM, weinig tot geen vertrouwen in de wijze waarop het OM de misdaad aanpakt?
‘Ik ben daar niet zo somber over. We zetten in op communicatie en voorlichting, en niet alleen richting de juridische vakpers. Ook in wijken en buurten en ook bij RTL Boulevard. We merken dat er veel belangstelling is voor ons werk. Venijnige kritiek op ons is óók belangstelling. Maar over dat beeld – daarover moeten we wel realistisch blijven. Onze eerste opdracht is de strafrechtelijke handhaving. Die moet tastbaar, zichtbaar – interventies in de microsfeer dus in de wijken – en passend zijn, en met oog voor slachtoffers. We moeten benaderbaar zijn en goed communiceren, misschien meer dan nu, door bijvoorbeeld betere toelichting te geven aan de pers over wat er allemaal bij een ingewikkelde fraudezaak komt kijken. Themazittingen hebben daaraan al bijgedragen. We werken bovendien bij het OM niet voor het applaus.’
Volgens diezelfde Frielink komt de negatieve beeldvorming doordat enkele en altijd dezelfde advocaten blijven tamboereren op de fouten van het OM.
‘Natuurlijk zijn er enkele advocaten die wat grommen, en ze mogen van mij ook bijten. Mijn reactie is dan: ik ga voor de inhoud, niet voor het effectbejag. Dat die enkele advocaten het imago van het OM schaden, tja, daar lig ik niet wakker van.’
Hebt u al gesproken met deken Jan Loorbach?
‘Jazeker. We hebben onder andere vastgesteld dat er tussen het OM en de advocatuur geen spanningen bestaan. Elk heeft zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Dat wil niet zeggen dat iedereen altijd zo rolbewust is. Ik heb geopperd dat we misschien over en weer stage kunnen lopen: beginnende advocaten een paar weken bij een parket, beginnende officieren een paar weken op een advocatenkantoor. Onbekend maakt immers onbemind. Die stages zouden kunnen dienen voor het kweken van wederzijds begrip voor elkanders positie. Oefen het vak vervolgens over en weer bijzonder scherp uit.’
En het is ook nodig om wederzijdse irritaties weg te nemen, want die zijn er ook.
‘Natuurlijk. De ene partij vergeet weleens terug te bellen of om een toegezegd stuk te sturen. Om die reden moeten balie en parket regelmatig met elkaar overleggen, dat gebeurt ook al overal. Ook hier moet je weer nagaan wat er áchter die irritatie zit, en verder moet je er pragmatisch mee omgaan. Je hoort ook weleens van ergernissen van raio’s die stage lopen op advocatenkantoren. Soms kunnen advocaten een bepaalde officier maar niet bereiken, en dan blijkt dat een website niet is bijgehouden en er nog een oud telefoonnummer op staat. Of sommige advocatenkantoren denken dat een antwoord van het parket altijd schriftelijk moet zijn, daar kun je ook eenvoudig afspraken over maken. Soms zit het dieper: voor een advocaat is het ene dossier waaraan hij werkt het allerbelangrijkst en hij wil dan ook voor zijn cliënt snel een antwoord van de officier. Maar die advocaat moet zich wel realiseren dat die officier met tig zaken te maken heeft en soms niet zo snel kán reageren. Dat begrip voor elkaars werk zou beter moeten kunnen. We moeten de relatie goed houden door contacten te onderhouden of te intensiveren.’
CV Herman Bolhaar
1955 Geboren te Epe
1980 Doctoraal Nederlands recht, Radboud Universiteit Nijmegen
1980 Stafjurist afdeling rechtspraak Raad van State
1983 In dienst van OM
1989 Officier van justitie, Breda
1993-1995 Managementopleidingen aan de Nederlandse School Openbaar Bestuur (Den Haag), Berkeley en Harvard
1995 Officier van justitie eerste klasse en unithoofd, Arnhem
1997 Hoofdofficier van justitie, Den Bosch
2001 Hoofdofficier van justitie, Breda
2004 Lid College van procureurs-generaal, met als beleidsportefeuilles onder andere politie, georganiseerde criminaliteit en corruptie
2008 Hoofdofficier van justitie, Amsterdam
2011 1 april: lid College van procureurs-generaal; 1 juni voorzitter van het College van p-g’s.
Nog te regelen…
Advocaat bij het politieverhoor? Bolhaar: ‘Ik heb er geen fundamentele bezwaren tegen, mits het goed wordt vormgegeven. Dat vraagt veel van de rolopvatting van de advocaat en de verhorend politieman, ik verwacht dat dit professioneel gestalte krijgt. De politie moet nog steeds kunnen verhoren, en het behoort tot de verantwoordelijkheid van de advocaat om dat niet te frustreren. Het staat of valt overigens met de beschikbaarheid van advocaten op het moment dat ze nodig zijn. De praktijk zal het uitwijzen of het gaat slagen.’
Ne bis in idem op de helling, zoals minister Opstelten van Veiligheid en Justitie suggereerde? ‘Dat is onderwerp van politiek debat en ik kan daar nu nog niks over zeggen. Tegen die tijd worden wij als OM geconsulteerd.’
Meer bevoegdheden voor het OM? ‘Over het algemeen zijn wij voldoende toegerust. Maar het zou makkelijker moeten zijn om criminele winsten te kunnen afnemen. Nu ligt de bewijslast nog bij het OM; de crimineel zou moeten aantonen dat hij zijn geld keurig heeft verdiend; er komt nieuwe wetgeving aan die ik bijzonder toejuich. Verder zou ik heel graag zien dat er weer meer ruimte wordt gegeven aan de burgerinfiltratie, die sinds Van Traa in de ban is gedaan. Zeker in zware criminele zaken heb ik dat middel de afgelopen jaren weleens gemist.’
Michel Knapen