Onlangs corrigeerde het EHRM de Hoge Raad en concludeerde dat de verdachte op oneigenlijke gronden werd bewogen het beroep in te trekken, waardoor die partij geen effectieve toegang tot de rechter heeft gekregen.1 Naar aanleiding van deze zaak wordt hier de jurisprudentie bekeken inzake de hardheid van de 14-dagentermijn voor het instellen van hoger beroep en cassatie; ook de onherroepelijkheid van afstand en intrekking van hoger beroep dan wel cassatieberoep komen aan de orde. De auteurs concluderen dat de uitspraak van het EHRM een nuancering is van die termijn en die onherroepelijkheid.