Naar aanleiding van een recent arrest van de Hoge Raad wordt in dit artikel de jurisprudentie over het toerekeningsvraagstuk bij vertegenwoordiging besproken. In de jurisprudentie van de HR kunnen aanknopingspunten worden gevonden voor het standpunt dat derdenbescherming in geval van onbevoegde vertegenwoordiging ook gerechtvaardigd is indien de derde als te goeder trouw kan gelden en het handelen van de pseudo-vertegenwoordiger zijn grond vindt in factoren die liggen in de risicosfeer van de achterman.

Download artikel als PDF

Advertentie