Frans van Velsen, voorzitter Belangenvereniging van Ondernemende Advocaten (BOA)
In zijn jaarrede nam Frans van Velsen, voorzitter van de Belangenvereniging van Ondernemende Advocaten (BOA), op 1 oktober jl. zoals gebruikelijk geen blad voor de mond. ‘Iedereen bemoeit zich maar met het vak zonder te weten wat een advocaat doet’, zegt hij in een telefonisch interview.
U haalde Francis Fukuyama aan die Nederland een schoolvoorbeeld noemde van een high trust society die in korte tijd veranderd is in een wantrouwige samenleving. Wat bedoelt u daarmee?
‘Door de verwoesting van het collectieve vertrouwen zijn wij opgezadeld met een cultuur die gedomineerd wordt door achterdocht en cynisme en waarin het meer gaat om de schijn dan om het zijn. En wat ik daarvan meemaak als advocaat, is een klein onderdeel van die ontwikkeling. In een paar jaar tijd heb ik het vertrouwen tussen advocaten en de confraternaliteit zien verdwijnen. Een probleem dat tussen partijen niet meer bespreekbaar is kan vaak door advocaten onderling worden opgelost, want op dat meta-niveau is er weer communicatie mogelijk. De klanten hebben ruzie, hun advocaten niet. Maar tegenwoordig blijft het vaak steken in roeptoeteren wat de klant graag hoort en dat schiet dus niet op.’
En waarom maakt u zich daar zorgen om?
‘Als de maatschappij roept dat alle advocaten boeven zijn en het idee ontstaat dat iedereen een oplichter is, dan heeft dat een angstaanjagend effect. En die angst wordt, zeker na 9/11, politiek ingezet. “Stem op mij, dan ben je veilig. Pech moet weg.” Maar je kunt niet elk risico willen uitbannen? En toch is dat precies wat er nu gebeurt. Na een periode van deregulering bemoeit de overheid zich nu met van alles en nog wat, inclusief hetgeen geen enkele regeling nodig heeft.’
U doelt op de aanbeveling uit het rapport van Docters van Leeuwen dat een onafhankelijke wijze derde namens de Staat en de maatschappij toezicht zou moeten houden.
‘Alsof dat iets zou uithalen. Maar het geeft een schijn: wie toezicht heeft geregeld kan beweren “er iets aan gedaan” te hebben. Het probleem is dat de roep om toezicht de kracht heeft van de self fullfilling prophecy. Het houden van toezicht suggereert de noodzaak daartoe. Maar ik kan geen misstanden of schandalen noemen die dat rechtvaardigen. Er is bovendien al veel toezicht: de lokale dekens, de tuchtrechter, de klachtencommissie, de strafrechter, de civiele rechter, het BFT en de Raad van Advies. Dat zijn er al zeven en dat worden er met de plannen van Docters van Leeuwen acht. En wat voegt het toe? Niets dan narigheid, nutteloze bureaucratie en bedilzucht van onwetenden.’
Het resultaat van ‘een zelfgevraagde tussenkomst,’ zoals u in uw speech zei. Hoe kwalificeert u de rol van de Orde in deze ontwikkeling?
‘Ik was verrukt van Jan Loorbachs dekenrede waar hij zei dat de Orde “geen filiaal is van het ministerie”. Dat is tenminste taal die een deken past en het is te lang geleden dat we die hoorden. Maar dat “filiaal van het ministerie” is helaas wel een perceptie die wij de afgelopen jaren hebben opgedaan: bij alle narigheid die over ons heen werd gestort gaf de Algemene Raad steeds te kennen “dat we het maar beter zelf kunnen doen omdat anders de minister het zou doen en nog veel erger”. Dit typeerde Theo van Schagen in het College van Afgevaardigden ooit als de houding van een “burgemeester in oorlogstijd”. Ik hoop dat Loorbach het niet bij woorden laat, maar helemaal gerust ben ik er niet op’.
Stel dat er maatregelen komen waar u niet achter kan of wil staan. Wat zijn de opties van de BOA?
‘Als het echt te gek wordt dan kunnen we altijd actie ondernemen via een buitengewone Ordevergadering. De daarvoor benodigde vijftig handtekeningen hebben we continu op voorraad. Maar dat is pas aan de orde als het echt niet anders gaat. Tot die tijd praten we liever in de daarvoor bestaande verbanden met iedereen.’
Zou het aanpassen van het verschoningsrecht zo’n moment zijn dat het echt niet langer gaat?
‘Kom niet aan het beroepsgeheim. Het is namelijk niet van advocaten, maar van de gehele samenleving. Hoewel het een hoeksteen van ons rechtsbestel is, voert nu ook in het kader van de witwasbestrijding het onbenul de boventoon. Nederland als bananenrepubliek. Het verschoningsrecht is in de internationale rechtsorde een hooggeëerd beginsel en die verklikkerij in de jacht op zwart geld – met terrorisme heeft het allemaal niets te maken – kan alleen maar uitlopen op een beschamende draai om onze oren door het EHRM.
Het enige echte recht dat wij als advocaten hebben en waarvan ik al jaren roep dat we het beter kunnen afschaffen om ons te bevrijden van de hinderlijke overheidsbemoeienis is het procesmonopolie. En dat is ons inmiddels de facto al afgepakt want binnen een limiet van € 25.000 valt zeker negentig procent van alle civiele vorderingen. Dus: waar hebben we het nog over?’
Mark Maathuis, redacteur