Wie luistert, observeert. Wie spreekt, staat te kijk. Het woord van de spreker is trager dan het bevattingsvermogen van de luisteraar. Dat geeft de luisteraar ruimte. Terwijl de spreker geheel in beslag wordt genomen door concentratie op het eigen woord, tast de blik van de luisteraar als een zoeklicht de gestalte van de spreker af. Van de stand van de voeten via de beweeglijkheid van de handen tot aan het eerste zweetdruppeltje op het voorhoofd. En alles daar omheen, zoals de staat van de toga, de helderheid van de bef en de ordening van het dossier.