Het overlijden van een partij tijdens een procedure leidt bijna altijd tot processuele complicaties. De dood van een partij vormt gezien art. 225 lid 1 sub a Rv grond voor schorsing van het geding. Bedacht dient echter te worden dat het gedingpas daadwerkelijk wordt geschorst als de schorsingsoorzaak op de voet van art. 225 lid 2 Rv aan de wederpartij wordt betekend of als ter rolle een tot schorsing strekkende akte wordt genomen; bij gebreke daarvan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke (overleden) partij voortgezet.