De voorlopige hechtenis in strafzaken lijkt steeds vaker en makkelijker te worden opgelegd, en steeds minder snel te worden opgeheven. Aan de hand van twee praktijkvoorbeelden laten Janssen en Hamer zien dat die ontwikkeling niet te rijmen is met het wettelijk stelsel en met de regels van het EHRM. ‘De praktijk van de voorlopige hechtenis is een grote frustratie van de strafadvocatuur, zet de discussie over het cellentekort in een ander daglicht, en doet twijfelen aan de rechtskracht van art. 67 en 67a Sv.’