Tijdens de Orde-vergadering van 28 september jl. stond mr. A.H. van Delden, de ‘overigens nog steeds voorlopige’ voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, stil bij het moeilijke beroep van advocaat. Voor de rechterlijke praktijk moeten er algemeen aanvaarde maatstaven komen, zonder keurslijf, concludeerde hij even later. En hij formuleerde de pretentie van de nieuwe Raad: ‘het duidelijke gezicht worden waar het de rechtsprekende macht tot dusver aan ontbreekt’.