In het vorige Advocatenblad vertelde de nieuwe OM-topman Herman Bolhaar dat hij werk wilde maken van het lik-op-stukbeleid, en dat hij het strafrecht niet ziet als ultimum remedium. Twee advocaten reageren.

Het politiebureau dreigt een schaduwrechtbank te worden waar verdachten deals sluiten met justitie of politie om de cel uit te komen, zegt advocaat en hoogleraar strafrecht Taru Spronken.

‘Het onderhavige wetsvoorstel (…) biedt de mogelijkheid om de vervroegde aanwezigheid van een raadsman te benutten door reeds vroeg uitzicht te bieden op de beoogde afdoening en het maken van afspraken over nakoming van eventuele voorwaarden en vormen van toezicht, waaraan de verdachte zich zal onderwerpen.’
 Dat staat in de memorie van toelichting op het concept-wetsvoorstel Rechtsbijstand en politieverhoor, dat eind maart in consultatie ging. Dat wetsvoorstel is bedoeld om de Nederlandse praktijk in overeenstemming te brengen met de zogenoemde Salduz-rechtspraak. Daarin schrijft het Europees Hof in Straatsburg rechtsbijstand voor zodra de politie een verdachte gaat verhoren. De bewindslieden van Veiligheid en Justitie koppelen het recht op rechtsbijstand op zo’n manier aan snelrecht op het politiebureau dat de rechtsbescherming in veel gevallen niet op vooruit gaat, vindt Taru Spronken.
 ‘Omdat de rechtsbijstand wordt uitgebreid, moet de politie wachten op de advocaat. Daardoor wil de wetgever de periode voor het ophouden voor verhoor verlengen van zes naar negen uur. Of, als er een nacht tussen zit, van vijftien naar achttien uur. In verband met ZSM, het programma van het OM om veelvoorkomende criminaliteit versneld af te doen, kunnen verdachten veel vaker worden opgehouden voor verhoor. Nu kan dat alleen bij betrapping op heterdaad en bij misdrijven waarop een maximum van zes jaar of meer staat. Op dit moment lopen er enkele pilots waarbij alle mogelijke misdrijven ónder dat maximum versneld worden afgedaan op het bureau. Dat leidt ertoe dat ook verdachten van minder ernstige misdrijven in de politiecel worden gestopt. Voor die lichtere misdrijven uit de B-categorie wordt de rechtsbijstand niet vergoed. De verdachten van dit soort misdrijven moeten dus zelf hun advocaat betalen. Dat betekent nogal wat.’

Wat dan?
‘Volgens de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is het de bedoeling om ongeveer 70procent van de zaken die anders bij de politierechter komen versneld af te doen op het politiebureau. Daar bepaalt de officier van justitie wat er met een zaak gebeurt en wat voor een strafbeschikking er volgt. Ik vrees dat veel verdachten die strafbeschikking zullen slikken om uit de cel te komen en van de zaak af te zijn. Bij de pilot in Rotterdam schijn je je boete meteen te kunnen pinnen.’

Maar dan ben je niet van de zaak af?
‘Nee. In tegenstelling tot een transactie krijg je met een strafbeschikking wel een strafblad. Dus later merk je dan dat je geen Verklaring Omtrent Gedrag meer krijgt. En als je eenmaal akkoord gaat met een strafbeschikking, valt die niet meer terug te draaien. En anders dan bij het Duitse Strafbefehl of de Angelsaksische plea bargaining is er geen rechter die achteraf kijkt of de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht op toegang tot de rechter. Je kunt wel in verzet gaan. Maar uit de verkeerspraktijk blijkt bijvoorbeeld dat slechts 5 procent van de verdachten dat doet.’

De efficiency gaat dus ook hier ten koste van de rechtsbescherming?
‘Ja. Ik denk dat er heel veel gedeald gaat worden in die fase. En dat het OM ook zwaardere misdrijven in deze praktijk probeert te schuiven door een lichtere variant ten laste te leggen. Ik ben niet tegen efficiency, maar het moet wel gebeuren met goede rechtsbescherming.’

Valt het nog tegen te houden?
‘Dat hangt af van wat de Tweede Kamer doet met deze consultatie. Een meerderheid vindt het lik-op-stukbeleid aantrekkelijk. Maar nu er ook rechtsbijstand bij moet, wordt het toch een ander verhaal.’

Veel vaker een advocaat erbij wordt te duur?
‘Dat is de vraag. Als 70 procent van de zaken niet meer bij de politierechter komt, is dat een enorme kostenbesparing. Er zullen ook veel minder mensen in voorlopige hechtenis worden genomen. Maar dat sommetje wordt nooit gemaakt. Steeds worden heel eenzijdig de kosten van de rechtsbijstand belicht. Met al die besparingen moet er geld genoeg zijn om te voldoen aan de Europese concept-richtlijn die er aankomt in verband met het Europese Aanhoudingsbevel. Daarin staat dat je van het begin tot het einde recht hebt op rechtsbijstand. Ook als je geen advocaat kunt betalen.’

Lex van Almelo

Voorlopige hechtenis wordt voorschot of straf

Minder mensen in voorlopige hechtenis, dat is de bedoeling. Maar de mogelijkheden worden juist uitgebreid.

Om verdachten van uitgaansgeweld in de openbare ruimte en geweld tegen personen met een publieke taak steviger te kunnen aanpakken, stelt justitie voor om een extra grond voor voorlopige hechtenis in de wet op te nemen. Er moet sprake zijn van verdenking van een van de misdrijven van art. 141, 157, 285, 300-303 of 350 Sr; en deze feiten moeten zijn begaan tijdens evenementen, bij winkels, horeca- of andere uitgaansgelegenheden, of tegen personen met een publieke taak. In deze situaties mag de verdachte voorlopig worden gehecht mits hij binnen zeventien dagen en vijftien uren na aanhouding wordt berecht. Eind mei is het betreffende wetsvoorstel voor advies naar diverse instanties gestuurd.
 In de huidige situatie mag voorlopige hechtenis slechts voor ernstiger misdrijven (onder andere met maximumstraf straf van vier jaar) worden opgelegd. Naast voldoende bewijs dat een dergelijk feit is gepleegd (‘ernstige bezwaren’) moeten er bovendien gronden zijn om iemand langer vast te houden. De klassieke gronden zijn vluchtgevaar, de geschokte rechtsorde, recidivegevaar en collusiegevaar.
 Opvallend aan het voorstel is dat ernstige bezwaren en gronden niet langer gescheiden vereisten zijn. De verdenking alleen is voldoende om iemand vast te zetten. Tot nu toe werd het voorarrest niet beschouwd als voorschot op de straf; het mocht niet te gemakkelijk worden toegepast. Ook is het niet in lijn met de jurisprudentie van het EHRM, waarin meer wordt gekeken naar alternatieven als borgstelling, meldplicht en schorsing met voorwaarden. Voorlopige hechtenis is in Europa veel sterker een ultimum remedium.

Legalisering
Advocaten zien vaak dat voorlopige hechtenis nauwelijks gemotiveerd wordt opgelegd. In bijna alle beslissingen van hoven en rechtbanken, ook na zeer uitvoerige gevoerde verweren van de zijde van de verdediging, is nauwelijks enige motivering te vinden. De beslissingen kenmerken zich door eenvoudigweg te stellen dat de gronden zich voordoen, zonder enige nadere inhoudelijke onderbouwing of weerlegging van de argumenten van de verdediging. Dit roept veel weerzin op bij verdachten en hun raadslieden. Bij eenvoudige zaken waar de gronden er nogal dik bovenop liggen is dat niet problematisch. Maar dat wordt anders in zaken waarbij met kracht van argumenten kan worden gesteld dat er geen werkelijke grond is om voorlopige hechtenis toe te passen.
 In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt gesteld dat het in het belang van de samenleving is dat de verdachte na aanhouding en veroordeling meteen zijn straf uitzit. Daarmee wordt voorlopige hechtenis als voorschot op de mogelijk later op te leggen straf gelegaliseerd. Het zal niet bijdragen aan een klimaat waarin rechters hun beslissingen beter motiveren.

Je bent erbij
Ook vergroot het wetsvoorstel de risicoaansprakelijkheid binnen het strafrecht. ‘Je was erbij dus je bent erbij’ wordt een reële optie, met de toevoeging van het openlijk in vereniging geweld plegen (art. 141 Sr) als feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het op de verkeerde tijd op de verkeerde plek zijn kan nu opsluiting voor de duur van ruim zeventien dagen betekenen, omdat bij openlijke geweldpleging vaak onduidelijk is wie nu precies wat heeft gedaan. Het komt regelmatig voor dat de hele groep wordt aangehouden en dat later wordt uitgezocht wie nu precies welke rol in de groep heeft vervuld. Daartegenover past een regeling waarbinnen voorlopige hechtenis terughoudend wordt opgelegd. Zeker voor first offenders (recidive is geen apart vereiste meer voor deze feiten) is dat niet het geval: zij zullen staan te kijken van het gemak waarmee zeventien dagen hechtenis kan worden opgelegd.
 Met de gebruikelijke olievlekwerking in strafrechtelijk wetgeving is het bovendien wachten op de volgende wijziging. Niet ondenkbaar is dat de termijn van zeventien dagen wordt opgeschroefd naar bijvoorbeeld 47 dagen of dat er tal van andere delicten aan het rijtje worden toegevoegd. Het zou mij in het huidige politieke klimaat niet verbazen.

Robert Malewicz, redactielid

Reactie

Waarheidsplicht en gedragsregel

In zijn artikel ‘Waarheidsplicht stuit op gedragsregel’ (Advocatenblad 2011-7, 20 mei 2011, p. 35) schrijft confrère Van der Hoeden: ‘ De vraag die mij nu bezighoudt, is of onder omstandigheden Gedragsregel 15 lid 2 niet behoort te derogeren aan het beroep op art. 21 RV.’ Is het niet andersom? Bedoelt hij niet te zeggen, gezien zijn pleidooi om de rechter te mogen adiëren als de zaak in staat van wijzen is, dat art. 21 RV zou moeten derogeren aan gedragsregel 15 lid 2? Ik laat dan nog maar onbesproken het verschil in werking van en de verhouding tussen een (dwingende) wettelijke regel en een niet-wettelijke gedragsregel. Ik hoor het graag, waarvoor dank.
(Hans Hoeksma, advocaat te Enschede)

Naschrift
Het verheugt mij dat de inhoud van mijn artikel duidelijk genoeg is geweest om confrère Hoeksma aanleiding te geven mij te wijzen op mijn verschrijving. Zijn opmerking is correct.
(Ed van der Hoeden, advocaat te Amsterdam)

Download artikel als PDF

Advertentie