Een ‘ontmoeting van rechter en partijen’, wordt dat doel van de verplichte comparitie in de civiele procedures daadwerkelijk behaald? Partijen kunnen zich moeilijk voorbereiden als elke comparitierechter er zijn eigen invulling aan geeft. Deze vragen werden besproken door de Nederlandse Vereniging van Procesrecht (NVvP).


Twee maal per jaar vindt een bijeenkomst van de NVvP plaats, waar de leden uit wetenschap, rechterlijke macht en advocatuur van gedachten wisselen over het civiele procesrecht. Op 27 mei jl. evalueerden drie sprekers, negen jaar na de inwerkingtreding van art. 131 Rv, de functie en de uitwerking van de daarin beschreven ´comparitie na antwoord´. De Haarlemse rechter mr. Theo Roëll besprak het rechterlijk streven om ter comparitie te achterhalen waar een geschil daadwerkelijk over gaat. Hij roemde het beginsel van de waarheidsvinding (in 2002 eveneens in de wet opgenomen, in art. 21 Rv), juist in combinatie met de ´in ruim 90 % van de civiele procedures´ bevolen comparitie. Rechters hebben volgens hem een grote vrijheid om ter comparitie inlichtingen in te winnen en partijen kunnen hun kruit niet langer droog houden.

Zitters en schrijvers
Gevolg van deze rechterlijke vrijheid is dat partijen van te voren niet weten wat ze kunnen verwachten van ‘hun’ comparitie, meldde advocaat Jan Ekelmans, advocaat te Den Haag, als Roëlls referent. Pas ter zitting blijkt de insteek van de rechter. Daarom bepleitte hij dat ook de rechter ruim voor de zitting opgeeft waarover hij nadere informatie wenst.
Bart Gerretsen, advocaat te Rotterdam weet de onzekerheid bij partijen aan grote verschillen in aanpak per rechtbank én per rechter. Comparitievonnissen geven vooraf geen duidelijkheid, door veelal onduidelijke frases. En als rechters met partijen een gesprek voeren, mag dat een volwaardig debat ter zitting niet voorkomen. In de (interne) comparitiehandleiding van de rechterlijke macht wordt rechters ingefluisterd dat een mondelinge toelichting ter zitting onnodig en ongewenst is. Gerretsen erkende dat Nederland ook minder begenadigde pleiters kent, maar acht een maximale pleittijd een afdoende remedie tegen de zwakste redenaars. Hij waarschuwde ten slotte voor al te grote schikkingsdrift van comparitierechters: een schikking is voor beide partijen vaak de beste oplossing, maar alleen als deze uit vrije wil is aangegaan.
Referent Bart Messer, rechter in Utrecht, hoofd van de sector civiel, stond aan de oorsprong van die comparitiehandleiding. Volgens hem zou een betere selectie of een zaak zich leent voor een comparitie resulteren in meer schikkingen, het liefst onder leiding van de beste ‘zitters’ onder de rechters. Andere zaken kunnen na een re- en dupliekronde beter schriftelijk worden afgedaan door de beste ‘schrijvers’. Vanwege het hoge percentage ingetrokken of aangehouden zittingen zag hij echter geen enkele reden voor meer of een eerdere voorbereiding door de comparitierechter.

Nobel streven
Ook in het bestuursrecht wint de zitting als ‘ontmoeting van rechter en partijen’ terrein, vertelde de Haagse (bestuurs)rechter Dick Allewijn. Hij zei te streven naar een ‘mooie zitting in een eerlijke procedure’ waarbij bestuursorgaan en burger als gelijkwaardig partijen worden behandeld. Daardoor staat niet langer slechts de rechtmatigheid van het bestreden besluit centraal, maar krijgt ook de rechtvaardigheid aandacht. Voordeel van deze, volgens Allewijn revolutionaire, verschuiving is dat partijen meer begrip hebben voor de uitspraak, ook wanneer die in hun nadeel is.
Een nobel streven, vond zijn referent Dineke de Groot, rechter in Amsterdam. Zij betwijfelde alleen de realiseerbaarheid, vanwege het vaste geven van ongelijkheid van bestuursorgaan en burger in het bestuursrecht, en vanwege de waarheidspresumptie ten aanzien van het te toetsen besluit. Een ontmoeting tussen rechter en partijen verdient de voorkeur boven ‘het proces als slachting’, zo sloot prof. Bart Groen de middag af. In zoverre wordt het doel van art 131 Rv in de praktijk bereikt.

Leonie Rammeloo, redactielid

Download artikel als PDF

Advertentie