Hoge Raad hakt knoop door
De Hoge Raad besliste onlangs dat de maatschap het griffierecht van een rechtspersoon moet betalen. Niet onbelangrijk, ook omdat in dagvaardingen het juiste griffierecht voor de gedaagde partij moet worden gemeld. De oplossing bevredigt Herman Loonstein niet.
De Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) bevat geen uitdrukkelijke bepaling voor de griffierechten die andere procespartijen dan rechtspersonen en natuurlijke personen verschuldigd zijn.1 De heffing van griffierecht voor vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen kan dus niet op een wetsbepaling worden gebaseerd. Sinds begin van dit jaar brengen vrijwel alle griffies van de feitelijke gerechten voor deze procespartijen het tarief van natuurlijke personen in rekening.
De griffier van de Hoge Raad heeft zich niet in dit beleid kunnen vinden.2 Hij bracht aan de maatschap het griffierecht in rekening dat geldt voor een rechtspersoon. De maatschap kwam daartegen in verzet (art. 29 lid 1 Wgbz), omdat in wet en toelichting niet tot uitdrukking is gebracht dat de maatschap als rechtspersoon moet worden aangemerkt.
De Hoge Raad verklaarde het verzet ongegrond. Een maatschap is geen rechtspersoon, maar evenmin een natuurlijk persoon. Daarom overwoog de Hoge Raad dat de keuze moet worden gemaakt op basis van een redelijke wets-toepassing in overeenstemming met het doel en de strekking van de wet. Het begrip ‘natuurlijk persoon’ leent zich aanzienlijk minder voor een ruime uitleg dan het begrip ‘rechtspersoon’, aldus de Hoge Raad, en kennelijk is de strekking van de wet dat voor natuurlijke personen het lage tarief geldt en voor alle andere procespartijen het hoge tarief. Dit strookt volgens de Hoge Raad met de niet omstreden toepassing van de voorheen geldende soortgelijke regelgeving op dit vlak.3
Hoewel de uitspraak alleen ziet op een maatschap, moet, gelet op de motivering, worden aangenomen dat de Hoge Raad het hoge tarief ook toepasselijk acht voor vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen. Het is minder duidelijk of de Hoge Raad het hoge tarief ook in rekening wil brengen aan natuurlijke personen die in kwaliteit procederen, zoals curatoren en bewindvoerders.
Onbevredigend
De uitspraak van de Hoge Raad overtuigt niet en is evenmin bevredigend. Allereerst kan een vraagteken geplaatst worden bij de overweging dat de Wgbz steeds een hoger tarief voor andere procespartijen dan rechtspersonen inhoudt. Immers, voor on- en minvermogenden geldt een gelijk laag tarief, ongeacht of het om een rechtspersoon of een natuurlijk persoon gaat. Daarbij staat de Hoge Raad niet stil bij de verschillende vormen van maatschappen. Een maatschap kan slechts rechtspersonen tot haar maten rekenen, maar ook of uitsluitend natuurlijke personen. De motivering van de Hoge Raad sluit niet uit dat een maatschap of vennootschap die alleen natuurlijke personen als maat of vennoot heeft, onder het lage tarief valt.
De P-G opperde in zijn conclusie het lage griffierecht te reserveren voor natuurlijke personen, niet handelend in de uitoefening van een bedrijf of beroep. Deze benadering, die de Hoge Raad niet heeft overgenomen, is logischer, omdat niet in te zien is dat een kruidenier die een eenmanszaak heeft anders behandeld zou moeten worden dan een kruideniersechtpaar dat voor de vof-vorm heeft gekozen. Echter, de wet biedt geen enkele basis voor het maken van onderscheid tussen de ene en de andere natuurlijke persoon. Het onderscheid tussen een natuurlijk persoon die wel of niet handelt in de uitoefening van een bedrijf of beroep is wel te vinden in de Wet op de rechtsbijstand.4 De P-G heeft met zijn suggestie kennelijk daarbij aansluiting willen zoeken.
Bovendien is de rechtszekerheid in het geding, nu het gehanteerde beleid van de griffies van de feitelijke gerechten niet spoort met de lijn van de Hoge Raad. Omdat procespartijen in de cassatiefase met het hogere griffierecht worden geconfronteerd, zou een overgangsregeling de eerder gewekte verwachtingen dienen te honoreren.
Het is niet helemaal duidelijk hoe de feitelijke gerechten zullen handelen.5 Zolang de wet ongewijzigd blijft en zolang het voorstel van de ‘kostendekkende griffierechten’ geen wet is geworden (dat voor de griffierechten het onderscheid tussen natuurlijk persoon en rechtspersoon laat vervallen),6, 7 hebben zij geen dwingende reden het beleid te veranderen. Voor procespartijen, deurwaarders8 en advocaten is er voorlopig geen duidelijke situatie ontstaan.
prof. mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam
Noten
1. Ik wees hierop in H. Loonstein, ‘Vof, cv en maatschap vergeten in nieuw griffierechtenstelsel?’ in: Advocatenblad 2011-2, p. 39.
2. Zie HR 8 juli 2011, LJN: BQ2800.
3. Kennelijk doelt de HR op de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz), maar die wet bevatte een andere, niet goed vergelijkbare, regeling: voor alle procespartijen hetzelfde griffierecht, tenzij gedaagde of verweerder een natuurlijk persoon was – dan gold een lager maximum. Verder kende de Wtbz geen categorieën.
4. In geval van beroep of bedrijf krijgt een natuurlijk persoon minder snel een toevoeging. Art. 12 lid 2 sub e WRB bepaalt dat rechtsbijstand in beginsel niet wordt verleend als het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft.
5. Al blijkt uit telefonisch contact met de sector Civiel van de Rechtbank Amsterdam dat deze rechtbank voor de maatschap en vof het griffierecht van de rechtspersoon rekent bij dagvaardingen die sinds het arrest van 8 juli zijn uitgebracht. De CV zou nog niet helemaal duidelijk zijn. Ook is niet duidelijk welk standpunt wordt ingenomen als er voor 8 juli 2011 is gedagvaard, maar na die datum een herstelexploit is uitgebracht.
6. In Advocatenblad 2010-9 betoogde ik dat de (inmiddels vervallen) Wet tarieven in burgerlijke zaken een ongeoorloofd onderscheid maakt tussen natuurlijke en niet-natuurlijke personen.
7. In Advocatenblad 2010-9 betoogde ik dat de (inmiddels vervallen) Wet tarieven in burgerlijke zaken een ongeoorloofd onderscheid maakt tussen natuurlijke en niet-natuurlijke personen.
8. De website van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders maakt overigens duidelijk dat de KBvG nog de lijn volgt zoals die destijds door het ministerie van Veiligheid en Justitie is uitgezet, namelijk dat personenvennootschappen wat het griffierecht betreft gelden als natuurlijke personen.