Napoleon en de moderne balie
In de nazomer van 1790, koud een jaar nadat met de bestorming van de Parijse Bastille de revolutie was begonnen, werd de Franse advocatuur afgeschaft. In een aantal decreten ontbond het revolutionaire bewind de beroepsverenigingen, werd het advocaten verboden toga’s te dragen en werd het procesmonopolie van de balie afgeschaft. Het bewind besliste dat voortaan elke burger voor de rechtbanken als raadsman mocht optreden. De effecten van die maatregel waren weinig verheffend. ‘Rapalje, wiens hebzucht niet onderdeed voor hun onkunde, overspoelde de rechtszalen’, schreef de Franse historicus Henri-Robert. ‘Volk zonder eer of integriteit dat het heiligdom van de justitie bezoedelt’, verzuchtte Antoine Thibaudeau, oud-advocaat en revolutionair.
Aan deze situatie maakte de Franse keizer Napoleon Bonaparte definitief een einde op 14 december 1810, met zijn handtekening onder een decreet dat de uitoefening van het advocatenberoep, het tuchtrecht en de beroepsorganisatie opnieuw regelde. Dat juist Napoleon de balie een deel van haar prerevolutionare status teruggaf, is opmerkelijk. Hoewel zelf de zoon van een Corsicaans raadsman, had de keizer het niet zo op advocaten, die hij eerder ‘oproerkraaiers, criminelen en verraders’ had genoemd, die men ‘de tong zou moeten kunnen afsnijden’.
Minder nog dan tegen kritiek kon Napoleon tegen wanorde. Het decreet was een tussenoplossing: het gaf de advocatuur hun beroepsorganisatie terug, maar wel onder controle van de keizerlijke Minister van Justitie, die het laatste woord kreeg in advocatenzaken. Een onzelfstandigheid die pas na de dood van de keizer zou worden opgeheven.
Onderhoudend
Over de gespannen verhouding tussen Napoleon en de juristenstand, over het decreet van 1810 en over de gevolgen daarvan voor de rechtspleging in (Frankrijk en de in dat jaar bij het keizerrijk ingelijfde) de Lage Landen gaat het boek De Keizer en de advocaten. Tweehonderd jaar moderne advocatuur’, onder redactie van hoogleraar advocatuur Floris Bannier en historicus Robert Sanders.1 Het werd afgelopen 30 juni door de landelijke Orde gepresenteerd, precies tweehonderd jaar nadat het keizerlijke decreet hier officieel was gaan gelden.2
Het boek bundelt zeven essays over de Franse invloed op de Nederlandse balie in het begin van de negentiende eeuw. Robert Sanders opent met een kraakhelder overzicht van de totstandkoming en gevolgen van het decreet. Mies Westerveld, hoogleraar sociale rechtshulp, schrijft over de vroege wortels van de onbezoldigde rechtsbijstand, van Richard Verkijk is een prachtig essay opgenomen over de jurist Johannes van der Linden (1756-1835) en Floris Bannier schetst in twee bijdragen de invloed van het decreet op de beroepsethiek en declaratiemoraal van de balie. De redactie verdient lof voor het feit dat zij ook een Fransman en een Belg tot het schrijven van een bijdrage hebben kunnen verleiden. In hun stukken laten de voormalig batonnier van Grenoble, Michel Benichou, en Georges Martyn, vrederechter en rechtshistoricus aan de Universiteit van Gent, hun licht schijnen over de napoleontische wortels van hun nationale balies. Bij lezing van het stuk van Georges Martyn vallen vooral de overeenkomsten tussen Nederland en België op. Al vanaf de middeleeuwen waren daar rechtsgeleerde raadsmannen actief, maar anders dan in Frankrijk waren zij niet nationaal georganiseerd maar gewestelijk of stedelijk. Dat hing samen met het feit dat provincies en steden binnen hun jurisdictie hun eigen recht kenden, doorgaans een allegaartje van locale codificaties en gewoonterecht, waar nodig aangevuld met Romeins recht en een enkele landelijk geldende ordonnantie. Napoleon maakte aan die versnippering abrupt een einde. Zijn wetboeken unificeerden het nationale recht. Het keizerlijk decreet van 1810 deed hetzelfde met de nationale advocatuur. Met name daarin schuilt het ‘moderne’ uit de ondertitel van het boek.
Nederland heeft geen uitbundige traditie op het gebied van de juridische geschiedschrijving. Dat is jammer, want er zijn nog veel mooie verhalen te vertellen over de ontwikkeling van de balie, de personen die daaraan hebben bijgedragen en de eigenaardigheden onze rechtscultuur.
Gelukkig zijn in De keizer en de advocaten weer een paar van die verhalen onderhoudend en met gevoel voor timing en traditie opgetekend.
De keizer en de advocaten. Tweehonderd Jaar moderne advocatuur, onder redactie van Floris Bannier en Robert Sanders, Sdu Uitgevers, 148 p., € 17,95.
Gerrit Jan Pulles, advocaat te Amsterdam
Noten
1. In dit blad schreven zij een eerste artikel over dit onderwerp: Floris Bannier en Robert Sanders, ‘Op Franse leest geschoeid. Over de oorsprong van de Nederlandse advocatuur’, in Advocatenblad 2010-17, 24 december 2010, p. 684-687.
2. Zie voor een fotoverslag van de bijeenkomst de Actualiteiten voor in dit nummer.