Wat staat er met het toezichtsvoorstel van Teeven precies op het spel, op voor de advocaat cruciale punten als onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid?

Zwaar teleurgestelde reacties uit de Orde naar aanleiding van het consultatievoorstel van staatssecretaris Teeven tot herziening van het toezicht.1 Maar het door de Orde omarmde advies van Docters van Leeuwen was toch ook niet voor de poes? Docters wist met zijn ‘wijs persoon’ die uitsluitend ‘systeemtoezicht’ zou uitoefenen een toezichtsvorm te schetsen die het College van Afgevaardigden nog wel voor zijn rekening wilde nemen. Maar de ‘wijze persoon’ was in de uitwerking van de Algemene Raad alweer een college geworden, en die afstandelijke ‘systeemtoezichthouder’ zou toch ook af en toe wel eens een advocatendossier inkijken.

Toezichthouders náást dekens
Op het eerste gezicht lijkt het consultatievoorstel op het plan van de Orde zelf. Beide nemen tot uitgangspunt dat advocaten vrij en onafhankelijk tegen de Staat moet kunnen procederen. Beide stellen een onafhankelijk college van toezicht aan boven de dekens. De dekens blijven feitelijk toezichthouder (inclusief witwastoezicht). En in beide plannen geschiedt de benoeming van de leden van het college in samenspel tussen Orde en politiek. Maar dan.
In het voorstel Teeven wordt het nieuwe overkoepelende college van toezicht eindverantwoordelijk voor het toezicht. Het kan ‘algemene of specifieke aanwijzingen’ geven die de dekens moeten opvolgen. Dat is toch wel iets anders dan de ‘aanbevelingen’ van Docters van Leeuwen. Acht het college de deken niet langer geschikt, dan kan het de hoogste tuchtrechter vragen hem te schorsen of te ontheffen uit zijn toezichthoudende taak.
En zo onmisbaar is die deken, die bij Docters juist een zwaardere rol kreeg, in het voorstel Teeven niet. Het toezichtscollege kan náást de dekens andere toezichthouders aanwijzen – leden van de raden van de plaatselijke orden, bureaumedewerkers van het college of ‘andere personen die met het oog op een specifieke deskundigheid in het kader van het toezicht worden ingezet’. Als voorbeeld noemt de toelichting een accountant, maar er valt van alles te bedenken – al mag de toezichthouder bijvoorbeeld geen ambtenaar zijn bij een ministerie, of onafhankelijkheidsbedreigende nevenfuncties hebben.
Daarnaast kent het voorstel Teeven nog een batterij functionarissen die rechtstreeks in de advocatendossiers kunnen gaan neuzen. Er komen kwaliteitstoetsers die de Algemene Raad moet aanstellen (de concept-wettekst zegt niet dat dit advocaten moeten zijn, al wordt in de toelichting wel aangesloten bij de opzet van de intercollegiale kwaliteitstoets van de Orde). En de tuchtrechters mogen van Teeven ‘vooronderzoekers’ aanwijzen (naast de al bestaande 60c-rapporteurs). Met zoveel mogelijkheden bestaat het risico dat alleen het toezicht zelf al als pressiemiddel tegen (politiek) lastige advocaten wordt ingezet.

Vertrouwelijkheid
Nu moeten al die dossieropeners zich wel weer aan een afgeleide geheimhoudingsplicht houden. Hoe waterdicht is dat? Eerst maar eens naar de bron: de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Waar die nu in de Gedragsregels te vinden is, kiest Teeven voor een vastlegging in de wet. In het concept-artikel 11a Advocatenwet krijgt de advocaat een geheimhoudingsplicht ‘voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald’. Krachtens de wet – is dat niet gevaarlijk ruim? Hoe dan ook, waar de plicht geldt is de betrokken advocaat daar met hart en ziel aan gebonden. Het is immers het belang van zíjn cliënt, de geloofwaardigheid van zíjn functioneren die op het spel staat.
Dan krijgen we de dekens, de andere toezichthouders, de kwaliteitstoetsers, de vooronderzoekers. De dekens en (naar alle waarschijnlijkheid) de kwaliteitstoetsers zijn advocaten, vertrouwd met het belang van de geheimhouding. Voor de andere dossieropeners echter geldt dat niet. Zou een ex-politie-inspecteur die als toezichthouder wordt aangesteld en die in een cliëntendossier een grote fraude-zaak op het spoor komt, menen het algemeen belang te dienen door hierover te zwijgen? Stel dat hij zekerheidshalve toch maar een collegelid op de hoogte stelt. Dat collegelid is onafhankelijk, toch? Een bonafide collegelid zal zich aan de regels houden. Maar – gedenk het dossier nummerherkenning – het ligt niet in de aard van een toezichthouder om vermeende wetsovertredingen te laten passeren. En dan helpt het ook niet dat de minister bevoegd is bij het hof van discipline om zijn ontslag te vragen – terwijl de Orde die bevoegdheid ontbeert.
Je zou kunnen zeggen dat bij Docters de deken als aloude dijkbewaker tussen advocatendossier en buitenwacht bleef staan. Teeven bouwt links en rechts sluizen en zet er zijn eigen sluiswachters neer. De sluizen staan niet wagenwijd open. Maar open kunnen ze – en dan sijpelen vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid onherroepelijk weg.

Trudeke Sillevis Smitt

Noot
1. Consultatieversie d.d. 7 juli 2011 van 2e nota van wijziging bij wetsvoorstel 32 382 tot aanpassing van de Advocatenwet etc. (‘Van Wijmen’), nu met nieuwe citeertitel: ‘Wet positie en toezicht advocatuur’, te raadplegen op www.internetconsultatie.nl.

Download artikel als PDF

Advertentie