Simon Dack is scheikundige, Engelse barrister en EU-advocaat bij Hoyng Monegier in Amsterdam. En inmiddels zo geworteld in Nederland dat hij geen pruik meer draagt in de rechtszaal.

Nederlandse advocaten die eerst scheikunde hebben gestudeerd, zijn waarschijnlijk dun gezaaid maar in Engeland zijn er aardig wat (octrooi)advocaten met een technische achtergrond. Zo ook Simon Dack, die met zijn Bachelor Chemie rechten ging studeren en barrister is geworden. Hij werkte toen bij het Europees Octrooibureau, eerst in München en later in Rijswijk. ‘Bij het aanvragen van een octrooi vindt er een soort onderhandeling plaats tussen de aanvrager – de uitvinder – en het octrooibureau over bijvoorbeeld de nieuwheid en de strekking van de conclusies die de uitvinding definiëren,’ vertelt Dack. ‘Ik vond dat interessant, ook omdat ik de kans kreeg om in een internationale omgeving te werken. Op een gegeven moment was ik echter wel toe aan een nieuwe stap. Met een afgeronde technische studie krijg je in Engeland korting op de reguliere rechtenstudie en kun je met een conversiecursus hetzelfde niveau als een bachelor of law student bereiken. Na die conversiecursus moest ik –omdat ik barrister wilde worden- de Bar Vocational Course volgen. Vervolgens liep ik een pupillage, een stage, deels bij De Brauw in Nederland, deels bij 8 New Square, IP-chambers in Londen.

Chambers
‘In chambers werken alleen maar zelfstandige barristers,’ aldus Dack ‘en dat is ieder voor zich: barristers mogen geen maatschap met elkaar vormen of gezamenlijk kantoor houden. Het is een vrij ouderwets systeem. Vroeger kreeg je voor een pupillage zelfs niets betaald, zodat alleen afgestudeerde juristen met geld barrister konden worden. Tegenwoordig bestaat er een kleine vergoeding maar het is al met al geen vetpot. Het onderscheid tussen barristers en solicitors is ook typisch Engels. Ze zijn tot elkaar veroordeeld: een barrister heeft geen contact met cliënten en is dus voor het verkrijgen van zaken afhankelijk van de solicitor. Maar deze mag over het algemeen niet procederen en heeft dus in de rechtszaal een barrister nodig. Geheel zonder frictie is deze verhouding niet. Solicitors vinden vaak dat zij het zware werk doen, zij dragen immers pas op het laatste moment de zaak over. Aan de andere kant zien arrogante barristers overeenkomsten tussen een huisarts, de solicitor, en een chirurg, de barrister.’ Na afloop van zijn jaar pupillage in Londen kreeg Dack het aanbod zich in chambers te vestigen, maar hij had al geproefd van het leven in Nederland en dat smaakte naar meer. Hij begon als barrister bij De Brauw Blackstone Westbroek in Den Haag en schreef zich als EU-advocaat in bij de Nederlandse Balie. Dack lacht: ‘Een ingeschreven EU-advocaat mag in heel Europa zaken bepleiten. Een mooie regeling maar volgens mij eerder bedacht om het voor advocaten makkelijk te maken dan voor de cliënten. Je moet mij geen strafzaak in Frankrijk laten bepleiten.’

Rolls-Royce
Hoewel octrooizaken in Nederland hem daarentegen prima afgaan en hij het als partner bij De Brauw goed naar de zin had, vond Dack het na negen jaar tijd voor verandering. ‘Toen De Brauw naar mijn gevoel meer de corporate kant opging, was het voor mij een goed moment om afscheid te nemen en samen met andere gelijkgestemde IP litigators een nieuw internationaal nichekantoor op te zetten, Hoyng Monegier, gespecialiseerd in het IE-recht. Ik doe vooral octrooizaken op het gebied van geneesmiddelen en biotechnologie en dat bevalt uitstekend. In het octrooirecht zijn Nederland, Duitsland en Engeland de voornaamste spelers. De rechterlijke uitspraken in deze landen zijn niet altijd gelijkluidend, maar kwalitatief goed. Je kunt Engeland de Rolls-Royce noemen van het octrooirecht, ook vanwege het prijskaartje omdat zittingen soms wel drie weken of langer in beslag nemen. In Nederland ben je met eenzelfde zitting in een halve dag klaar. De octrooibalie in Nederland is een kleine en buitengewoon vriendelijke balie, iedereen kent elkaar en ik voelde me er meteen thuis. Inmiddels woon ik hier al zo lang met mijn gezin dat ik geen noemenswaardige cultuurverschillen meer voel. Ik waardeer de Nederlandse directheid, het is verfrissend en minder omslachtig dan de Engelse neiging elke boodschap mooi te verpakken. Mijn broer die in Engeland woont, vindt mij overigens aanzienlijk botter geworden, maar dat merk ik zelf natuurlijk niet. Qua humor liggen Engelsen en Nederlanders redelijk op één lijn. Toen ik in München werkte, miste ik de Engelse humor wel. Het Beierse gevoel voor humor vond ik enigszins plat, met een hoog Benny Hill gehalte. Nederlanders begrijpen ironie en sarcasme, fundamentele aspecten van de Britse humor, daarentegen erg goed. Behalve mijn overduidelijke Engelse accent had ik weinig problemen met het leren van Nederlands. Het scheelde dat ik vier jaar in Duitsland gewerkt had, maar dat Nederlands en Duits behoorlijk op elkaar lijken, moet je niet te hard zeggen.’

Pruik en toga
Dack mag zich dan helemaal thuis voelen in de Nederlandse advocatuur, in de rechtszaal onderscheidt hij zich wel degelijk. ‘Mijn Engelse toga blijf ik dragen; mijn pruik niet meer, dat werd me te warm. Overigens keek men in de rechtszaal niet vreemd op van mijn pruik, althans niet in mijn aanwezigheid. Sterker nog, de eerste keer dat ik mijn pruik niet meer droeg, vroeg een octrooirechter mij waarom ik hem had afgedaan. Had ik voor lex fori gekozen? Ik heb hem toen uitgelegd dat de Engelse traditie voorschrijft dat wanneer de rechter zijn pruik afdoet, de barristers dat ook moeten doen. “Wat aardig,” antwoordde de rechter, “u gaat er dus vanuit dat ik geen pruik draag.” Ik vond dat een mooie, en ook wel een beetje Britse, grap.’

Anna Italianer

Download artikel als PDF

Advertentie