Vorige maand haalde de rechter een streep door de plicht voor Turkse inwoners van Nederland om een inburgeringsexamen af te leggen. Het Associatieverdrag dat de Europese Unie in 1963 met Turkije sloot houdt in dat er vergeleken met andere EU-burgers geen extra belemmeringen mogen worden opgeworpen voor Turkse immigranten. Zij worden in dat verdrag behandeld als toekomstige EU-burgers. ‘De uitspraak verraste me niet erg,’ zegt de Rotterdamse advocaat Ali Durmuş die sinds 2007 betrokken is bij de zaak (en er in Advocatenblad 2010-13 een stuk over schreef), ‘al doet het natuurlijk goed om je eigen opstelling bevestigd te zien. Er was genoeg jurisprudentie voorhanden, maar het Associatieverdrag is steeds bewust genegeerd, ondanks waarschuwingen van vele juristen. Die inburgeringsplicht was erdoorheen gedramd. Als jurist vind ik dat kwalijk.’ Durmuş ziet een verband met de aanslagen van 11 september, 2001, zegt hij. ‘Die worden aangegrepen om te zeggen dat Turkije niet meer in Europa ligt.’
De uitspraak van de Nederlandse rechter speelt misschien ook in Denemarken, Duitsland en Oostenrijk een rol, nu daar vergelijkbare cursussen verplicht worden gesteld. ‘Voor verandering van het verdrag moeten 27 EU-landen en Turkije instemmen. Dat zal Turkije niet doen. Er valt ook veel te zeggen voor inburgering van Polen, Roemenen en Bulgaren, maar wegens het EU-Verdrag kan men hen daartoe niet verplichten. De inburgeringsplicht past in een bredere, maatschappelijke ontwikkeling, aldus Durmuş. ‘De overheid bemoeit zich steeds meer met het privéleven van de burger, soms tot letterlijk achter de voordeur. Past dat allemaal nog in een democratische rechtsstaat? Ik hoef me toch niet te conformeren aan de Nederlandse regel van één koekje bij de koffie? En ik mag thuis toch een waterpijp roken en een djellaba dragen?’