De civiele rechter stelt lang niet altijd de feiten voldoende nauwkeurig vast. Dat ligt aan de weinig actieve houding van de rechter, maar ook aan de advocaat, die het belang van de feiten onderschat. Dat betoogt Ruth de Bock in haar proefschrift Tussen waarheid en onzekerheid: over het vaststellen van feiten in de civiele procedure, waarop ze in mei aan de Universiteit van Tilburg cum laude promoveerde. De Bock werkt als vicepresident in het Gerechtshof Amsterdam.
Omdat de rechter per definitie niet aanwezig was bij de zaak waarover hij moet beslissen, moet hij zich volledig richten op informatie over de feiten die partijen aandragen. Echter, te snel neemt de rechter genoegen met wat op tafel ligt, stelt De Bock: ‘Hij gaat niet tot de bodem.’ Hoge productienormen, tijdsdruk en strakke financiële kaders staan daar vaak aan in de weg. ‘Maar zo dwalen we langzaam af van waarover het moet gaan in de civiele procedure: de feiten correct vaststellen, de werkelijke gang van zaken zo veel mogelijk achterhalen en op basis daarvan een goede beslissing nemen. Mijn boek is ook een oproep om terug te keren naar de kern van het rechtersvak.’
Met de ‘gemakkelijke’ methoden die rechters hebben ontwikkeld om snel een beslissing te kunnen nemen, wordt lang niet altijd recht gedaan aan de feiten zoals die zich hebben voorgedaan. ‘De rechter moet meer energie steken in de feitenvaststelling, door bijvoorbeeld vaker een bewijsopdracht te geven,’ oppert De Bock. ‘De tendens is om dat juist minder te doen. Getuigen en deskundigen oproepen en nadere stukken vragen is natuurlijk duurder. Maar partijen raken ook enorm gefrustreerd wanneer de rechter onvoldoende moeite doet om de feiten te achterhalen.’
Wat hierin meespeelt, is dat rechters ook een beetje op hun intuïtie varen en al snel oordelen: het horen van die getuige vind ik niet nodig, ik wéét het nu wel en uit dat getuigenverhoor komt waarschijnlijk toch niets. Maar een getuigenverhoor kan wel degelijk het aanvankelijke beeld dat de rechter van een zaak had, laten kantelen. De Bock pleit er dan ook voor dat rechters meer doen aan ‘uitgestelde oordeelsvorming’ en niet te veel varen op hun intuïtie die achteraf onjuist kan blijken te zijn. Om diezelfde reden moet de rechter tijdens een getuigenverhoor niet te snel bepaalde vragen van advocaten afkappen, omdat die ‘niet relevant’ zouden zijn.

Niet wachten op bewijsaanbod
Ook advocaten valt echter het nodige te verwijten. ‘Die geven soms onvoldoende informatie over de feiten. De advocaat stelt te weinig, en de rechter oordeelt dan te snel. De advocaat stort zich te snel op de juridische aspecten van een zaak. Overeenkomst, causaal verband, toerekenbare tekortkoming – daarop lijkt de zaak zich te concentreren. Maar als rechter wil ik ook weten wat de achtergronden waren van de overeenkomst, welke auto precies werd verkocht, wie zijn die contractspartijen, dus de feiten. Die worden door advocaten vaak slechts op hoofdpunten samengevat.’ Niet genoeg – en als de rechter dan zelf ook weinig actief is, komen de feiten niet boven tafel.
Advocaten doen wel regelmatig een bewijsaanbod, maar de rechter gaat daar lang niet altijd op in. Beter is het, zegt De Bock, wanneer advocaten al direct met alle bewijsmiddelen komen en dus niet wachten op de eventuele honorering van een bewijsaanbod. ‘Dat is een achterhaalde processtrategie. Advocaten moeten dat vóór zijn, maar dat dringt te weinig tot hen door.’ Wie succesvoller wil procederen, moet dat wel toepassen, aldus De Bock.

Niet alleen schiet het aandragen van de feiten tekort, ook zouden advocaten meer achtergrondinformatie over een zaak aan de rechter moeten verstrekken. De Bock: ‘In een kwestie over telemarketing: vertel ook eens hoe dat bedrijf normaal opereert. Of een conflict over de levering van witlof met bruine vlekjes: hoe werkt de witlofteelt? Alsof wij rechters dat allemaal maar weten. De advocaat weet dat meestal wel, na een gesprek met zijn cliënt, de witlofteler. Het kost hem dus weinig extra moeite om dat de rechter mede te delen. Nu blijft er vaak veel in de lucht hangen. En het eind van het liedje is dat de rechter zegt dat stellingen onvoldoende gemotiveerd of onvoldoende zijn toegelicht, en dat om die reden aan de stellingen wordt voorbijgegaan.’

Maatstaf
In haar proefschrift gaat De Bock uitvoerig in op de vraag wanneer, na bewijslevering, de rechter een feit bewezen acht. Zij formuleert hiervoor een bewijswaarderingsmaatstaf, waarmee zowel advocaten als rechters meer houvast kunnen krijgen bij de vaak lastig te beantwoorden vraag of er voldoende bewijs is aangedragen.

•Het proefschrift: R.H. de Bock, Tussen waarheid en onzekerheid: over het vaststellen van feiten in de civiele procedure (Kluwer), serie Burgerlijk Proces & Praktijk, deel XI, 409 p, ISBN 978-90-13-09116-8, € 64,50.

Michel Knapen

Download artikel als PDF

Advertentie