Kwaliteitseisen voor civiele cassatieadvocatuur
Het Haagse monopolie verdwijnt en er komen kwaliteitseisen voor civiele cassatieadvocaten. En dat alles misschien al per 1 januari aanstaande.
Een heuse nieuwe verordening is op komst met veertien artikelen en een uitvoerige toelichting: de Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur. Op 30 juni jl. heeft het College van Afgevaardigden een eerste, positieve bespreking gewijd aan het door de Algemene Raad gepresenteerde concept [zie ook kader, red.].1 De verwachting is dat het college deze verordening in het najaar zal vaststellen.
De verordening zal in werking treden op de dag dat het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak (32 576, begin juli 2011 nog bij de Tweede Kamer) in werking treedt, mogelijk al op 1 januari aanstaande.2 Dit wetsvoorstel draagt de Orde op bij verordening kwaliteitseisen te stellen aan de advocaat bij de Hoge Raad. Begonnen is met het opstellen van dergelijke eisen voor de civiele cassatiepraktijk, maar het wetsvoorstel verlangt van de Orde dat dit te zijner tijd, na een evaluatie binnen drie jaar, ook zal gebeuren voor cassatie in straf- en belastingzaken.3
Wetsvoorstel 32 576 berust op twee pijlers. Ten eerste de kwaliteitseisen, door de Orde te stellen aan de advocaat bij de Hoge Raad. Ten tweede de ‘selectie aan de poort’ door de creatie van art. 80a Wet RO dat de Hoge Raad de bevoegdheid geeft een cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat er klaarblijkelijk onvoldoende belang is bij het cassatieberoep, of wanneer de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.4
Tegen overbelasting
Aan de wettelijke opdracht ging een historie vooraf van het rapport van de commissie-Neleman uit 2004, gevolgd door de commissie-Fleers (waaraan ook de Orde deelnam) uit 2007. Neleman was, Fleers is voorzitter van de civiele kamer van de Hoge Raad. Beide commissies hebben voorstellen gedaan over de kwaliteit van de civiele cassatierechtspraak. Hier doorheen speelt de voorgenomen afschaffing van het oude Haagse ‘monopolie’ dat alleen Haagse advocaten de civiele cassatiepraktijk mogen uitoefenen. In de toekomst zal elke daarvoor gekwalificeerde advocaat in Nederland in civilibus cassatieberoep kunnen instellen.
Deze ontwikkelingen gevoegd bij de overbelasting van de Raad, mede door kwalitatief matige of ondermaatse middelen of cassatieschrifturen, en de wenselijkheid dat de Hoge Raad zich kan concentreren op zijn kerntaken, hebben geleid tot dit wetsvoorstel. Het antieke Haagse monopolie opheffen is anno 2011 vanzelfsprekend. Dan is ook logisch aan de nieuwe toetreders kwaliteitseisen te stellen, want de civiele cassatiepraktijk is naar ieders mening een bijzondere tak van de rechtspraktijk die dienovereenkomstige bekwaamheden vraagt. Wij hebben allen belang bij een hoogste rechter die slechts zaken behandelt ‘die er toe doen’.
Wanneer de Orde aan deze wet uitvoering geeft door de Verordening vak-bekwaam-heid-s-eisen civiele cassatie-advocatuur, is dat niet alleen omdat de wetgever dat wil, maar vooral omdat wij het als advocaten zelf vanzelfsprekend behoren te vinden dat het huidige gemiddeld hoge niveau van de civiele cassatieadvocatuur minstens wordt gehandhaafd.
Nieuw tableau en twee commissies
Er komt een apart tableau. Nauwkeuriger gezegd: voor de advocaat bij de Hoge Raad – een nieuwe kwalificatie – is aantekening daarvan door de secretaris van de Algemene Raad op het tableau nodig. De advocaat die civiele cassaties wil doen, moet een examen afleggen en zich bij goed gevolg voorlopig als advocaat bij de Hoge Raad laten inschrijven. Na drie jaar volgt een proeve van bekwaamheid. Hij kan zich dan definitief laten inschrijven als advocaat bij de Hoge Raad. Deze inschrijving moet om de drie jaar vernieuwd worden. Naast de proeve van bekwaamheid en de verlenging van de inschrijving moet de advocaat ten minste twaalf civiele cassatiezaken hebben behandeld in de voorafgaande drie jaar.
Centraal staat de Commissie vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur (CVCC) bestaande uit op het terrein van de civiele cassatie deskundige leden die door de Algemene Raad worden benoemd. Denk aan oud-leden van de Hoge Raad of parket (niet: zittende leden, in verband met hun onafhankelijkheid), cassatieadvocaten, hoogleraren. De CVCC is vergelijkbaar met de Examencommissie voor de beroepsopleiding. De CVCC neemt het examen en de proeve van bekwaamheid af en beoordeelt of aan de vliegureneis is voldaan. In bijzondere gevallen kan de commissie vrijstelling verlenen.
Voorts stelt de verordening een Commissie van toezicht en advies civiele cassatieadvocatuur in (CTACC). Deze moet toezicht houden op de wijze waarop de CVCC te werk gaat en heeft bepaalde adviserende taken. De CTACC zal kleiner in omvang zijn dan de CVCC en hoeft niet in haar geheel te bestaan uit deskundigen in de civiele cassatiepraktijk. Juist om de schijn van closed shop te voorkomen, is het gewenst dat in deze commissie ook leden zitten van buiten de beperkte kring van civiele cassatie-deskundigen. Beide commissies zullen jaarlijks een openbaar verslag uitbrengen.
De CVCC is belast met het daadwerkelijk opstellen van de vakbekwaamheidseisen. Zij kan boven op de genoemde eisen ook nog een deel van de 20 punten-eis van de Verordening op de vakbekwaamheid – die voor elke advocaat geldt en voor de civiele cassatieadvocaat dus eveneens – bestemmen voor verplichte cursussen die voor de civiele cassatiepraktijk van belang zijn.
In de verordening zelf zit één materiële norm. Art. 12 schrijft voor dat de advocaat bij de Hoge Raad de cliënt schriftelijk voorlicht over de kansen, kosten, opportuniteit en risico’s van een eventueel cassatieberoep. Het is immers de moeilijke taak van de civiele cassatieadvocaat om in niet weinig gevallen nee tegen de klant te zeggen. Op het tijdstip van het schrijven van dit artikel loopt nog discussie over de vraag of niet een algemenere norm zou moeten worden opgenomen in de trant van: gij stelt niet lichtvaardig cassatieberoep in [zie kader ‘Haagse balie’, red.].
Meer kwaliteitsregels
Al met al stelt de verordening pittige, maar reële toetredingseisen. Geprobeerd is het juiste evenwicht aan te brengen tussen hoge eisen die aan de civiele cassatieadvocatuur gesteld worden en de faire kans dat elke advocaat die wil toetreden, daaraan kan voldoen. Sommige advocaten zullen ongetwijfeld denken dat ‘Den Haag’ weer bezig is hen het leven zuur te maken door nog meer regels op te stellen. Dit verwijt is ongegrond. De regelomvang en regeldruk van de Orde zijn relatief zeer beperkt. Vergelijk die maar eens met die voor de accountancy: vier dikke pillen, met zo’n 4000 bladzijden! En er zullen alleen nog maar regels komen over de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat. Denk aan een verplichte klachten- en geschillenregeling of het nieuwe toezicht op de advocatuur.
De kern van de wettelijke taak van de Orde: een behoorlijke uitoefening van de praktijk door advocaten. ‘Behoorlijke’ zegt de Advocatenwet, ook nog een keer ‘goede’, maar niet eens ‘uitstekende’. De advocatuur moet de ambitie hebben – en heeft die ook – de beste juridische dienstverlening te leveren. Dit schept verplichtingen jegens de samenleving en de individuele rechtzoekende.5 De advocatuur zou niet moeten wachten op de wetgever, maar deze op het punt van haar kwaliteitsbeleid zichtbaar vóór moeten zijn.
Zeker, ‘kwaliteit’ is een modebegrip. Dit betekent dat wij kwaliteitshumbug van realistische verbeteringen moeten onderscheiden. Ik weet dat menig advocaat denkt dat kwaliteit niet te beschrijven is, nimmer is te vatten in regels, dat het maar buitenkantregels zijn, dat kwaliteit van binnenuit dient te komen enzovoort. Helemaal onzin is dit niet – ik kan althans de criticaster begrijpen. Toch ben ik ervan overtuigd dat de kwaliteit altijd hoger kan. En dat bindende regels daarbij helpen.
Jan Suyver, tot 1 augustus 2011 algemeen secretaris van de Orde
Haagse balie vreest selectie door HR
In de junivergadering van het College van Afgevaardigden (CvA) toonde de Haagse balie zich tijdens de bespreking van de concept-Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatie beducht voor advocaten die onzinnige cassatieverzoeken doen. De fractie wilde in de verordening een norm laten opnemen ter waarborging van een sterke cassatiebalie. Een advocaat bij de Hoge Raad zou niet lichtvaardig beroep in cassatie mogen instellen, een beroep waarvan in redelijkheid geen succes valt te verwachten. Daarmee beoogde de Haagse fractie te voorkomen dat de Hoge Raad zelf zaken gaat tegenhouden (‘selectie aan de poort’). ‘Het moet de cassatieadvocaat zijn die selecteert of een zaak voor de Hoge Raad gebracht moet worden. Dit ter bescherming van de rechten van de rechtzoekende,’ aldus de woordvoerder van de Haagse afgevaardigden.
Andere fracties dachten daar principieel anders over. Volgens hen moet de balie alleen zorgen voor de toegang tot het recht. ‘Het kan niet de bedoeling zijn van onze verordening om de toevloed van zaken naar de Hoge Raad in te dammen,’ aldus de Rotterdamse fractie. Als er te veel cassatiezaken komen, dan zou dat een probleem zijn dat de rechter en de wetgever moeten oplossen, niet de balie.
Op verzoek van landelijk deken Jan Loorbach stemden de afgevaardigden over de vraag of het voorkomen van een toevloed van zaken naar de HR een taak is voor de advocatuur. Slechts Haagse handen gingen omhoog.
Den Haag pleitte verder voor één deken als aanspreekpunt voor de Hoge Raad. Vanzelfsprekend zou dat de Haagse deken moeten zijn. De Hoge Raad zou dan niet steeds hoeven zoeken naar de bevoegde deken. Buiten Den Haag was geen enkele fractie hier voor, al is volgens een ruime meerderheid informeel overleg tussen de eigen deken en die in Den Haag voorstelbaar.
Jan Pieter Nepveu
Overgangsrecht
Haagse advocaten die nu al civiele cassaties doen, mogen dat tot twee jaar na de inwerkingtreding blijven doen. Vanaf dat moment geldt de verordening ook voor hen. De overgangsbepaling uit de verordening bepaalt voor deze categorie advocaten dat zij geen examen hoeven af te leggen als zij in de voorafgaande drie jaar ten minste twaalf cassatiezaken hebben behandeld. Zij kunnen zich onmiddellijk voorlopig als advocaat bij de Hoge Raad laten inschrijven. Voor de (definitieve) inschrijving moet aan alle eisen van de verordening worden voldaan. Het overgangsrecht is ook van toepassing op advocaten die niet in het arrondissement Den Haag kantoor houden, maar die met name vanuit Amsterdam de civiele cassatiepraktijk uitoefenen. Dit betreft vooral voormalig Haagse advocaten die naar de Zuidas zijn verhuisd.
Noten
1. Kijk voor meer bijzonderheden van het concept op BalieNet.nl, onder ‘Collegestukken’.
2. Als de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak geen vertraging oploopt, kunnen wet en verordening op 1 januari 2012 in werking treden.
3. Dit zal aanzienlijk meer voeten in de aarde hebben, omdat er geen monopolie wordt afgeschaft en omdat de belangen in strafzaken van andere aard zijn dan in civiele zaken. De relatie tussen belasting van de strafkamer en kwaliteit van de cassatieberoepen in strafzaken is, voor zover mij bekend, bovendien nog niet grondig onderzocht.
4. Zie hierover ook het kritische artikel van Lineke Bruins, voormalig Haagse deken: ‘Kloppen aan de poort van de Hoge Raad’, in: Advocatenblad 2010-10/11, pp. 348-351.
5. De commissie-Van Wijmen heeft die in 2006 treffend samengevat in de titel van haar rapport Een maatschappelijke orde.