Kostendekkende griffierechten en civiele cassatie
Velen schreven al tegen het plan om de griffierechten ‘kostendekkend’ te maken. Maar over de civiele cassatie is nog weinig gezegd, terwijl het plan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad in gevaar brengt.1
De rol van de Hoge Raad is ‘niet alleen het dienen van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling door de tijdige en adequate beantwoording van rechtsvragen die het belang van de individuele zaak overstijgen, doch ook het bewaken van de juiste toepassing van het recht in de individuele zaak. In verband met de rechtszekerheid en de rechtsontwikkeling kan de rechtsvormende functie van de Hoge Raad niet worden gemist. Uit een oogpunt van maatschappelijke aanvaardbaarheid van de uitkomst van juridische procedures blijft de rechtsbeschermende functie – althans in de huidige inrichting van het rechtsbestel – van belang’, aldus de commissie-Hammerstein (in Versterking van de cassatierechtspraak, 2008), in maart 2007 ingesteld om met voorstellen te komen om de normstellende rol van de Hoge Raad te versterken.
Hoewel hij zaken niet opnieuw integraal behandelt, is de Hoge Raad eerst en vooral een rechter die een geschil moet beslechten. Met ‘eerst en vooral’ wil ik niet suggereren dat er een rangorde tussen haar taken zou zijn. Ik wil daarmee alleen benadrukken dat de Hoge Raad voor haar rechtsvormende functie afhankelijk is van zaken die door rechtzoekenden bij hem worden aangebracht.2 Die rechtzoekenden zijn de aanjagers van de motor van de rechtsontwikkeling.
Levend recht
De rechtsvormende functie van de Hoge Raad kan inderdaad niet worden gemist. De wetgever heeft tal van open normen geïntroduceerd waarvan de invulling en ontwikkeling aan de rechter zijn overgelaten. De voorstellen van de commissie-Hammerstein hebben terecht gehoor gevonden bij de wetgever. Zo zullen feitenrechters aan de Hoge Raad prejudiciële vragen kunnen stellen, zodat een eenduidig antwoord op een relevante rechtsvraag niet behoeft te wachten totdat de zaak in feitelijke instanties is uitgeprocedeerd. Voorts zal de Hoge Raad de mogelijkheid krijgen om beroepen met kansloze cassatiemiddelen en beroepen zonder belang (in de zin van art. 3:303 BW) voorshands niet-ontvankelijk te verklaren, zodat zij zich meer op haar rechtsvormende functie kan richten.3 En het recht dus levend blijft.
Maar wat komt er van die rechtsvormende taak terecht als de aanbrenger bij de Hoge Raad tweeënhalf maal het griffierecht in eerste aanleg moet betalen, in het ergste geval 18.750 euro?4
Waar de rechtspleging ophoudt
Molengraaff schreef in zijn noot onder Lindenbaum/Cohen: ‘Er is door ons hoogste rechtscollege zelden een ar-rest gewezen, waarvan zoo heilzame invloed op ons rechtsleven mag worden verwacht.’5 Zou drukker Lindenbaum zijn zaak bij de Hoge Raad hebben aangebracht, als hij bijna een gemiddeld jaarsalaris aan griffierecht had moeten ‘aftikken’?6
En wat te denken van de vader van Jantje de Waard (van negen) die zwaargewond raakte toen hij onder een vrachtwagencombinatie kwam en in feitelijke instanties bot had gevangen omdat werd geoordeeld dat de bestuurder zich op overmacht kon beroepen? Dat was een grotendeels feitelijk oordeel, zodat het er voor de jongen verre van rooskleurig uitzag. De cassatieadvocaat was mr. S.K. Martens.7 Hij probeerde het toch omdat ‘in deze zaak, naar mijn overtuiging, onrecht dreigt te geschieden, althans omdat daarin naar mijn overtuiging, tot nu toe, door samenloop van omstandigheden géén recht is gedaan’.8 De Hoge Raad vernietigde en zo werd niet alleen recht gedaan, maar zag ook een belangrijk arrest over de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers het licht.
Zo zijn talrijke andere voorbeelden te noemen van arresten waarin de Hoge Raad leiding en richting heeft gegeven aan de rechtsontwikkeling.9 Die ‘heilzame invloed op ons rechtsleven’ (Molengraaff) zou er niet zijn geweest en zal onvermijdelijk tanen, indien de rechtzoekende zich geconfronteerd ziet met een griffierecht van de omvang als nu dreigt te worden ingevoerd.
Niet de mantra dat ‘er nu eenmaal bezuinigd moet worden’ zou voor de minister van Veiligheid en Justitie leidend moeten zijn, maar het aan een andere en beroemde Leidenaar toegeschreven adagium, dat in muur in de hal van de Hoge Raad gebeiteld staat:
‘Waar de rechtspleging ophoudt, be-gint het geweld.’10
Ik hoop van harte dat op 14 september het Plein in Den Haag zwart ziet van de toga’s!
David de Knijff, portefeuillehouder cassatiebalie Raad van Toezicht Den Haag
Noten
1. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar reactie van 20 mei 2011 op het concept-wetsvoorstel de Minister hiervoor wel aandacht gevraagd. En G.J.M. Corstens, president van de Hoge Raad, schreef op 6 juni 2011 over het voorstel een vrij kritische brief aan de minister van Veiligheid en Justitie.
2. Natuurlijk hebben ook de feitenrechters in die rechtsvorming een groot aandeel, maar die uitspraken hebben niet altijd hetzelfde gezag, bijvoorbeeld omdat feitenrechters over een bepaalde kwestie verschillend oordelen.
3. Dit, in combinatie met een goed functionerende cassatiebalie, maakt griffierecht als negatieve prikkel overbodig, zodat dit beperkt kan blijven tot een zekere bijdrage in de kosten. Overigens: als de Hoge Raad gebruik kan gaan maken van de mogelijkheid van verkorte afdoening, dan moet de griffier van de Minister straks 37.500 euro aan griffierecht (er is ook een verweerder) gaan incasseren. Dat heeft toch niets meer met kostendekkendheid te maken? (En het is een buitenproportionele bestraffing van de degene die het gewaagd heeft beroep in stellen.)
4. Dat bedrag is in hoger beroep ook al betaald en de aanlegger van het cassatieberoep heeft in het meest ongunstige geval dit bedrag aan de verweerder moeten vergoeden – dit nog afgezien van de kostenveroordeling voor de eerste instantie.
5. NJ 1919, 161.
6. Zijn kans op succes leek op voorhand immers heel klein. Zie hierover bijvoorbeeld J.H. Nieuwenhuis, Confrontatie en Compromis. Kluwer-2007, p. 11.
7. De latere president van de Hoge Raad deed deze zaak op een toevoeging – dit voor het geval het kostendekkend griffierecht wordt verdedigd met een beroep op de hoge tarieven die de toegang tot de rechter zouden belemmeren.
8. Zijn pleitnota werd later in Verkeersrecht gepubliceerd: VR 1971, 128.
9. Zie – het is maar een greep – Haviltex (ook op een toevoeging), het standaardarrest over uitleg van overeenkomsten (NJ 1981, 635); Van der Beek/Van Dartel over onderzoeksplicht en dwaling (NJ 1974, 97); de overspannen buschauffeur (NJ 1975, 211); de zaak van de DES-dochters (NJ 1994, 535) en van Baby Kelly (NJ 2006, 606); substantiëringsplicht beroepsbeoefenaar (NJ 1988, 500); Pseudo-vogelpest over exoneratie (NJ 1976, 486); Kleuterschool Babbel over toerekening o.d. aan gemeente (NJ 1980, 34).
10. Of, in het origineel: ‘Ubi judicia deficiunt incipit bellum’.