Vrijspraak en toch geen schadevergoeding – dat kan als een straf wordt opgelegd voor een klein restfeit. Het zaaksbegrip (art. 591a Sv) van de Hoge Raad lijkt vergoedingen onmogelijk te maken. Welke mogelijkheden resten de advocaat?

De Hoge Raad heeft vaste rechtspraak gewezen over het begrip ‘zaak’ in de zinsnede ‘indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel’ van art. 591a Sv. Gezien de wetsystematiek heeft ‘de zaak’ de betekenis van ‘al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had.’1 Gevolg van deze jurisprudentie is dat een gedeeltelijke vrijspraak bij een cumulatieve tenlastelegging niet kan leiden tot een schadecompensatie ex art. 591a Sv. De strenge ontvankelijkheidstoets in artt. 89 en 591a Sv doet ons, door de interpretatie van de Hoge Raad, niet eens toekomen aan de billijkheidstoets.
Jarenlang kan een verdachte hebben vastgezeten op verdenking van een (ernstig) misdrijf, waarvoor uiteindelijk vrijspraak volgt. Wanneer er echter voor een ander, klein restfeit een veroordeling volgt tot enkele dagen celstraf of zelfs tot een taakstraf of een geldboete, wat in geen verhouding staat tot de ondergane voorlopige hechtenis, bestaat er op geen enkele wijze een mogelijkheid tot schadecompensatie. Veel (strafrecht)advocaten verzoeken daarom niet meer om een compensatie van geleden schade en/of gemaakte (proces)kosten voor hun gedeeltelijk vrijgesproken cliënt. Toch zijn er mogelijkheden voor schadecompensatie na gedeeltelijke vrijspraak.

Blijven verzoeken
De lagere rechtspraak laat een ander beeld zien dan de Hoge Raad. Daar worden verzoeken om schadecompensatie krachtens art. 89 en/of art. 591a Sv wel ontvankelijk verklaard en schadecompensatie toegewezen. Het Gerechtshof Amsterdam kende op 4 december 2006 (LJN: AZ4693) een schadecompensatie krachtens art. 89 Sv toe, vanwege onder meer een redelijke wetsuitleg van art. 89 Sv. Deze toekenning van schadecompensatie na gedeeltelijke vrijspraak was geen eendagsvlieg. Schadecompensatie krachtens art. 89 en/of art. 591a Sv werd ook toegekend door de Rechtbank Amsterdam, 16 mei 2007 (NbSr 2007, 313), het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, 3 juli 2007 (NbSr 2007, 294), het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 maart 2008 (LJN: BD0972), het Gerechtshof Amsterdam, 23 februari 2009 (LJN: BH4745) en de Rechtbank Almelo 27 oktober 2010, nr. 10/368 (niet gepubliceerd).
    Deze recente rechtspraak laat zien dat een verzoek om schadecompensatie na een gedeeltelijke vrijspraak een serieuze mogelijkheid is. De lagere rechtspraak is immers verdeeld over de interpretatie van het ‘zaaksbegrip’. Eveneens wegen sommige rechters de billijkheid mee bij de toetsing van de ontvankelijkheidscriteria.
    Het concept-wetsvoorstel Schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden, dat sinds 2007 in de ijskast ligt, haakt aan bij de opvatting dat het erom gaat of tussen cumulatief ten laste gelegde feiten een relevant verband bestaat. Dit concept-wetsvoorstel werd ter consultatie voorgelegd aan diverse organisaties en verenigingen, waarop positieve reacties alsmede verbeterpunten zijn gekomen.2 Sindsdien is het stil geworden. De Raad van State heeft over het concept-wetsvoorstel nog steeds niet geadviseerd. Dat is opmerkelijk, omdat de motie-Weekers c.s.3 Kamerbreed gesteund werd.
    Wanneer het voorstel wet wordt, kan de interpretatie van de Hoge Raad dat ‘het verband tussen de feiten niet relevant is’ niet langer voortbestaan, waardoor er meer recht wordt gedaan aan de omstandigheden van het geval. Door de huidige interpretatie van het zaaksbegrip lijkt het verzoeken van schadecompensatie na gedeeltelijke vrijspraak op het ‘vechten tegen de bierkaai’. Zoals hiervoor getoond, zijn er niettemin diverse positieve lagere rechterlijke uitspraken.

Splitsing van ‘de zaak’

Een andere mogelijkheid om ontvankelijk te worden verklaard in een verzoek om schadecompensatie bestaat in het tijdens de behandeling ter terechtzitting verzoeken om een splitsing in de situatie dat er meerdere feiten cumulatief ten laste zijn gelegd als gevolg van een voeging van zaken. In de situatie waarin een vrijspraak voor het ene feit verwacht wordt en een veroordeling voor het andere feit, kan een voeging van beide feiten tot één zaak aan de ontvankelijkheid van een schadecompensatieverzoek ex art. 89 en/of art. 591a Sv in de weg staan. Door de feiten gesplitst te houden dan wel ‘de zaak’ te splitsen, zal bij een daadwerkelijke gedeeltelijke vrijspraak het schadecompensatieverzoek niet stranden op het zaaksbegrip.
    Krachtens art. 285 Sv kan splitsing echter alleen verzocht worden indien geen verband bestaat tussen de gevoegde feiten c.q. zaken, of indien de voeging niet in het belang van het onderzoek is. In de praktijk blijkt dat een verzoek om splitsing ook gemotiveerd wordt door te stellen dat men een gedeeltelijke vrijspraak verwacht en een eventuele schadecompensatie onmogelijk wordt indien de feiten c.q. de zaken gevoegd behandeld zouden worden. De Rechtbank Amsterdam wees op 10 september 2009 een dergelijk verzoek tot splitsing op onder andere laatstgenoemde grond ook toe en splitste ‘de zaak’.4

Rechterlijk pardon (art. 9a Sr)
Indien er een vrijspraak verwacht wordt voor het leeuwendeel van het ten laste gelegde en een veroordeling voor een restfeit – dat ook onderdeel uitmaakt van ‘de zaak’ – dan is het verstandig om ter terechtzitting toepassing van art. 9a Sr te vragen voor het restfeit. De aard en de ernst van het restfeit in het licht van het overige ten laste gelegde zouden dit kunnen rechtvaardigen. Indien het zogenoemde ‘rechterlijk pardon’ van art. 9a Sr door de rechter wordt toegepast en de verwachte vrijspraak voor het leeuwendeel werkelijkheid wordt, is er nog steeds sprake van een gedeeltelijke vrijspraak. De ontvankelijkheid in een verzoek om schadecompensatie ex art. 591a Sv is dan nog steeds niet zeker,5 maar de weg naar een schadecompensatie op grond van art. 89 Sv staat dan in elk geval wel open.

Splitsing door cassatie
In geval van het aanwenden van het rechtsmiddel cassatie tegen een gedeeltelijke veroordeling komt het andere feit – of: komen de andere feiten – te vervallen waarvoor (gedeeltelijk) is vrijgesproken. Een bijkomend voordeel van het aanwenden van het rechtsmiddel cassatie is dat het onderliggende feit dan wel de onderliggende feiten waarop de veroordeling ziet, als een zelfstandige ‘zaak’ beschouwd zou(den) kunnen worden. Deze zelfstandige zaak krijgt in cassatie immers een eigen zaaknummer en tevens wordt de gedeeltelijke vrijspraak onherroepelijk. De oorspronkelijke ‘zaak’ dient dan te worden beschouwd als te zijn gesplitst.6 Het is daarmee te bepleiten dat de gedeeltelijke vrijspraak gezien moet worden als een ‘(onherroepelijk) einde van de zaak’ in de zin van artt. 89 en 591a Sv. Het aanwenden van het rechtsmiddel cassatie kan in een dergelijke situatie een mogelijkheid zijn om aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden van een verzoek tot schadecompensatie te voldoen. De billijkheidstoets zou vervolgens wat betreft de toekenning van schadecompensatie nog roet in het eten kunnen gooien, ware het niet dat in geval van een vrijspraak voor het leeuwendeel en een veroordeling voor een ‘restfeit’ de kans op die toekenning beperkt is.
 
Cassatie in het belang der wet
De Hoge Raad heeft herhaaldelijk zijn interpretatie gegeven over het zaaksbegrip in art. 591a Sv.7 In de rechtspraak wordt deze interpretatie van het zaaksbegrip veelal analoog toegepast op art. 89 Sv, terwijl de Hoge Raad zich daarover – tot op dit moment – niet expliciet heeft uitgesproken. Het zaaksbegrip wordt immers bepaald door het doel en de strekking van de regeling8 en daarover is inzake art. 89 Sv verdeeldheid in de lagere rechtspraak.9 Cassatie in het belang der wet zou hier voor duidelijkheid kunnen zorgen.
    Eveneens kan (tegelijkertijd) aan de P-G verzocht worden om opnieuw cassatie in het belang der wet in te stellen over de uitleg van het zaaksbegrip in art. 591a Sv. Vanwege de blijvende verdeeldheid in de lagere jurisprudentie zijn immers de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid in het geding. Wellicht dat de Hoge Raad – eveneens in het licht van het concept-wetsvoorstel Schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden – reden ziet zijn interpretatie van het zaaksbegrip in art. 591a Sv te herzien. Het standpunt van de Hoge Raad lijkt immers ook niet te zijn ingegeven door een principiële rechtskeuze, gelet op de motivering bij het arrest van 8 mei 2001 (LJN: AB1502 en AB1509).

Of de politiek?
Wellicht kan ook de politiek worden benaderd, nu het concept-wetsvoorstel nog door de ‘wetgevingsmachine’ moet. Als het concept-wetsvoorstel in de ijskast blijft vanwege de omvang en daarmee de kosten van de nieuwe regeling, dan is het een optie om bepaalde onderdelen – waaronder de bepaling over het relevant verband tussen feiten – uit het voorstel te halen. Zo zou de (strafrecht)advocatuur het geheel kunnen laten ontdooien. De politiek heeft blijkbaar een duwtje in de rug nodig om de huidige, niet bepaald rechtvaardige situatie te veranderen.
    Nog langer wachten op het concept-wetsvoorstel is geen optie, zeker niet voor de gewezen verdachte en ook niet nu in de lagere rechtspraak schadecompensatie na gedeeltelijke vrijspraak al mogelijk is, en die rechtspraak kan worden bestendigd.

Erhard Koekoek, afgestudeerd Management, economie en recht, Saxion Hogeschool, Enschede10

Noten
1. HR 14 november 1989, NJ 1990, 274; HR 8 mei 2001, LJN: AB1502 en AB1509. Zie eveneens een bevestiging in het Jaarverslag 2005/2006, Hoge Raad, pp. 157-158.
2. Waaronder een advies van de Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten, te raadplegen op http://advocaten.advocatenorde.nl/wetenregelgeving/adviezen.asp (zoek op schadecompensatie).
3. Zie TK 2005-2006, 30 164, nr. 19.
4. Ze deed dit in zaaknrs. 13/480164-07, 13/462522-08, 13/480318-08 (niet gepubliceerd).
5. Zie voor toekenning van een schadecompensatie krachtens art. 89 én art. 591a Sv, na toepassing van art. 9a Sr: Rechtbank Amsterdam 16 mei 2007, NbSr 2007, 313.
6. Zie voor een soortgelijk geval Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2007, NbSr 2007, 294.
7. Zie HR 14 november 1989, NJ 1990, 274; HR 8 mei 2001, LJN: AB1502 alsmede een bevestiging van het standpunt in het Jaarverslag 2005/2006, Hoge Raad, pp. 157-158.
8. HR 27 mei 1999, NJ 1999, 635 m.nt. JdH.
9. Zie voor een inzicht in die verdeeldheid de aangehaalde rechtspraak hiervoor, onder het kopje ‘Blijven verzoeken’. Voor meer (gedateerde) verdeelde rechtspraak, zie de afstudeerscriptie Schadecompensatie bij gedeeltelijke vrijspraak van de auteur.
10. Deze bijdrage is een bewerking van de afstudeerscriptie van Erhard Koekoek, die na zijn afstuderen nog stage heeft gelopen op advocatenkantoor Mayke Goris B.V. in Almelo: E. Koekoek, Schadecompensatie bij gedeeltelijke vrijspraak. Afstudeerscriptie Saxion Hogeschool, Enschede, 2010.

Download artikel als PDF

Advertentie