De Wet personenvennootschap (7:13 NBW) is van de baan. Niet erg, vindt de Amsterdamse advocaat José Blanco Fernandez. ‘Maar de wetgever moet zich wel afvragen hoe geloofwaardig hij nog is.’
Minister Ivo Opstelten besloot het wetsvoorstel personenvennootschappen in te trekken na de kritische kanttekeningen van de senaat, die het voorstel in april behandelde. Kern van de kritiek van zowel CDA, VVD als PvdA: nut en noodzaak van de wet zijn niet duidelijk, en de eerder (in 2005) gesignaleerde mankementen, zoals de nóg ingewikkelder liquidatieregeling, zijn nog altijd niet gerepareerd. Voordelen ten opzichte van de huidige regeling waren er bovendien nauwelijks: fiscaal zou er weinig veranderen, en wat betreft de aansprakelijkheid zou er weinig verbeteren. Veel maatschappen zijn, los van de nieuwe wetgeving, in de afgelopen jaren toch al omgevormd naar een bv of nv.
Bezwaren kwamen ook uit het bedrijfsleven, aldus de minister. Ondernemers hebben al genoeg te verduren van de nasleep van de kredietcrisis. Ze hebben geen behoefte aan nieuwe wetgeving en vrezen de met de omschakeling gepaard gaande kosten.
Zo komt een abrupt einde aan een langslepend wetgevingsproces. In 1972 kreeg professor W.C.L. van der Grinten het verzoek zijn gedachten te laten gaan over actualisering van het vennootschapsrecht. ‘De toenmalige minister van Justitie, Van Agt, wilde de regeling uit 1838 actualiseren,’ zegt de Amsterdamse advocaat en deskundige op dit gebied, José Blanco Fernandez. ‘Het belangrijkste argument was dus technisch. Maar met de oude regeling was niets mis. Is het een ramp dat de wet wordt afgeblazen? Nou nee.’
Een beetje jammer van alle tijd en moeite, zegt Blanco Fernandez, tevens schrijver van het boek Wet op de Personenvennootschappen. ‘Workshops, modelcontracten, het kan allemaal weer de kast in. Maar de vele publicaties over het onderwerp hebben het denken over de personenvennootschap wel geholpen. En er zijn een paar arresten van de Hoge Raad die op de nieuwe wet anticipeerden. Die jurisprudentie zal zijn waarde wel behouden.’
Waar de minister zich wél zorgen om moet maken, is de eigen geloofwaardigheid als het gaat om wetgevingsprocessen, zegt Blanco Fernandez. ‘Tien jaar lang is verkondigd dat de pv er móést komen. Het was één van de twee pijlers van de herziening van het Ondernemingsrecht. Nu zal hij bij elk nieuw wetsvoorstel heel goed moeten uitleggen waarom het echt nodig is – en dat hij het meent ook.’