‘Advocaten laten cliënten ronselen in bajes,’ kopte de Volkskrant onlangs. Enerzijds voer voor speculatie en indianenverhalen, anderzijds een goede aanleiding het onderscheid tussen acquisitie en ronselen opnieuw helder te stellen.
Over werving van gedetineerde klanten in de strafpraktijk bestaan veel verhalen. Soms smeuïg, maar vaker zijn ze narrig of zelfs een beetje sneu voor de betreffende advocaat. Een strafadvocaat vertelde mij onlangs dat hij enige tijd het aantal cliënten uit een bepaalde penitentiaire inrichting zag stijgen. Zelf kon hij die toename niet verklaren, tot een cliënt hem meldde dat hij zo tevreden over hem was, dat hij zijn advocaat wilde belonen door anderen ‘onder druk te zetten’ naar hem over te stappen. De advocaat heeft aangegeven dat cliënt daar onmiddellijk mee moest stoppen. Een kantoorgenoot ontving via zijn cliënt een (enigszins gedateerde en incomplete) map met slecht gekopieerde krantenknipsels over een oudere ‘top’advocaat. Van zijn cliënt hoorde mijn kantoorgenoot dat deze map, na introductie door het penitentiaire bruggenhoofd van de topadvocaat, kennelijk snel werd gedropt bij collega- gedetineerden die werden bijgestaan door minder door de wol geverfde advocaten. Zo werd het geloof van de vers gedetineerde in zijn jonge advocaat danig op de proef gesteld; de topadvocaat was immers allom bekend.
De vraag komt op of de acquisitie van de top advocaat een uitvloeisel is van de vrije advocatenkeuze in optima forma, of blijkt hiermee dat de vrije advocatenkeuze in omstandigheden van detentie relatief is? Strafadvocaten hoef ik over de problematiek van bezoeken aan cliënten door voorkeursadvocaten eigenlijk niets te vertellen. Iedere strafadvocaat krijgt in verschillende rollen lastige vragen over het bezoeken van verdachten. Zelfs de meest ethisch handelende advocaat kan moeite hebben de vraag te beantwoorden of onder de gegeven omstandigheden een andere advocaat wel of geen toegang tot zijn cliënt moet worden verleend; of, in spiegelbeeld, of hij zelf toegang tot een (potentiële) klant bij een andere advocaat kan ‘afdwingen.’ Om maar te zwijgen van situaties dat deze discussie pas actueel wordt wanneer de bezoeken al hebben plaatsgevonden. Kortom, omgang met gedetineerde potentiële klanten is en blijft lastige materie.
Recent besteedden de media aandacht aan een specifieke vorm van acquisitie van gedetineerde prospects. Dit betreft de zogenoemde ronselpraktijken, waarbij advocaten klanten werven door vergoedingen aan een tussenpersoon te betalen. In de strafrechtelijke variant blijken die tussenpersonen mede gedetineerden te zijn. De vraag hoe met deze vorm van acquisitie om te gaan, is eenvoudiger dan sommige, hiervoor genoemde voorbeelden. Het ronselen van cliënten is (net als het bedreigen) simpelweg verboden:
Het is de advocaat niet geoorloofd een beloning of provisie toe te kennen of te ontvangen voor het aanbrengen van opdrachten.
Soepeler spelregels
Hoe veel ronselende strafadvocaten er zijn, is onduidelijk. Navraag bij diverse Raden van Toezicht en onder strafrechtadvocaten leert dat, in tegenstelling tot het beeld dat de media schetsten, ronselen onder strafrechtadvocaten weinig voorkomt. Oftewel, ondanks de hardnekkigheid van sommige verhalen ontbreken namen en rugnummers. In diezelfde beperkte berichtgeving kwam ook het beeld naar voren dat advocaten zich soms wel beklagen over andermans ronselpraktijken in de wachtkamer van de rechter-commissaris, maar niet bij de plaatselijk deken. Voor alle duidelijkheid: voor misplaatst zwijgen– voor zover daar sprake van zou zijn – bestaat geen ruimte. Ronselen benadeelt direct individuele advocaten. Immers een deel van de advocaten zou dan werken met soepeler spelregels. Daarbij wordt het vertrouwen in advocaten beschaamd. Niet alleen omdat de toevoegingssystematiek wordt omzeild, maar vooral omdat advocaten deze gedragsregel kennelijk aan hun laars lappen. Om duidelijkheid te verkrijgen en ter voorkoming van indianenverhalen, is het verzoek om eventuele ronselpraktijken onder de aandacht van de plaatselijk deken te brengen. Aan de dekens is gevraagd hierop extra alert te zijn en, indien nodig, zal ronselen samen met de Raad voor Rechtsbijstand worden tegengegaan.
Ten aanzien van de minder evidente gevallen waarmee ik begon, of bij andere ethische vragen die strafrechtadvocaten zich altijd moeten stellen bij acquisitie, ligt vooral een voortdurend zelfonderzoek in de rede. Er is niets mis met een commerciële benadering van de strafpraktijk, mits het commerciële belang gezien wordt in het licht van de mooie Gedragsregel 17:
In het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen behoren de advocaten te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
Jan Leliveld, Advocaat1 en lid van de Algemene Raad1
Noot
1. Advocaat bij Wladimiroff Advocaten in Den Haag.