Anonieme criminele informatie wordt in het strafproces steeds vaker gebruikt. Hoe kan de advocaat de rechtmatigheid ervan controleren op betrouwbaarheid, juistheid, volledigheid en actualiteit?
Het geheime criminele-inlichtingenwerk is voor advocaten in strafzaken vaak onbekend terrein. Specifieke regels over het runnen van informanten, afscherming van criminele burgerinformanten en toetsing van betrouwbaarheid van bron en anonieme informatie tref je niet aan in het Wetboek van Strafvordering. Bovendien leert de stagiaire tijdens de advocatenopleiding niet wat te doen als zijn eigen cliënt zich bekendmaakt als informant.
Dit geheime onderdeel van het strafrecht wordt steeds belangrijker. Anonieme informatie als start van tactisch onderzoek komt op vele manieren voor in de strafpraktijk. AIVD-ambtsberichten (verkregen via eigen agenten of van zusterdiensten) en buitenlandse opsporingsinformatie over zware criminaliteit of terreur weet de weg via de Dienst Internationale Politiesamenwerking van de politie (DINPOL) naar het strafdossier snel te vinden. Meldingen via Meld Misdaad Anoniem (MMA) en gerelateerde criminele inlichtingen van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie (CIE) liggen vaak ten grondslag aan opsporingsonderzoek. Anonieme informatie wordt eveneens gebruikt ter handhaving van de openbare orde. Ook in een door de CIE opgemaakt zogeheten kluisproces-verbaal en in geval van afgeschermde of bedreigde getuigen wordt de bron geheim gehouden. In de nabije toekomst zal wellicht de inzet van de criminele burgerinfiltrant haar intrede weer doen.1
De advocaat in strafzaken wordt regelmatig tijdens en na afloop van een zaak met anonieme informatie geconfronteerd. Te denken valt aan achterbankgesprekken2, het meelopen door rechercheurs van de CIE bij tactisch onderzoek en integriteitsonderzoek door Bureau Bibob. Het speelt ook bij overplaatsing van een gedetineerde op grond van informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt van de recherche (GRIP-informatie) en onaangekondigd CIE-bezoek in de gevangenis in verband met een actuele liquidatiedreiging.
Met boeven
Zo lang de politie bestaat, zijn er informanten en tipgevers. Nederland is van oudsher een land waar burgers enthousiast en uitbundig anoniem informatie over hun omgeving wegtippen. Het politieke klimaat en toenemende onveiligheidsgevoelens beïnvloeden het anonieme klikken over de eigen buren of criminele concurrent. Meestal worden informanten begeleid (‘gerund’) door de CIE, voorheen Criminele Inlichtingen Dienst (CID). De CIE is in Nederland bij elk regionaal politiekorps te vinden, maar ook bij de nationale recherche, de marechaussee, SIOD, VROM, AID en FIOD-ECD.
De CIE werkt heimelijk en gesloten. Zij maakt meestal gebruik van geregistreerde informanten, te weten burgers die anoniem informatie aan de politie verstrekken. De informant wordt vertrouwelijkheid toegezegd. Informatie van de CIE heeft daarom in het strafproces in beginsel geen bewijskracht. MMA-meldingen komen niet bij de CIE binnen, doch worden op een andere plaats bij de politie verwerkt. De werkzaamheden van de CIE zijn aan strikte regels gebonden. Deze regels zijn vastgelegd in de Wet politiegegevens en daarbij behorende regelingen. De MMA-procedure is met minder waarborgen voor de verdachte omkleed.
Criminele inlichtingen kunnen bijdragen aan een verdenking op grond waarvan een opsporingsonderzoek mag worden gestart. Anonieme CIE-informatie kan voldoende zijn om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld, mits de daarin vermelde informatie voldoende concreet en gedetailleerd is om te kunnen wijzen in de richting van het begaan zijn van een strafbaar feit. Bovendien dient de verbalisant zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid en juistheid van ontvangen informatie.3 Ook een MMA-melding dient voldoende concreet en gedetailleerd te zijn en te worden ondersteund door enig buiten de melding gelegen gegeven dat de aannemelijkheid van de melding steunt, om een verdenking van overtreding van bijvoorbeeld de Opiumwet te kunnen aannemen.4
De waarde van de door de CIE verwerkte criminele inlichtingen is met name afhankelijk van de betrouwbaarheid van de bron en de geloofwaardigheid van de door de informant vertelde verhalen. Gerunde informanten beschikken meestal over antecedenten, vertoeven regelmatig heimelijk in het criminele milieu (‘met boeven vang je boeven’) en kunnen een motief hebben anderen te belasten. Het beoordelen en kwalificeren van informantgegevens en criminele inlichtingen dient daarom behoedzaam en zorgvuldig plaats te vinden.
Integriteit toetsen
Bij de controle van de betrouwbaarheid van de bron en de juistheid en rechtmatigheid van de verkregen anonieme inlichtingen hebben politie en verdediging tegengestelde belangen. De politie heeft een zwaarwegend belang bij afscherming van de wijze waarop anonieme informatie is verkregen en bij het voorkomen van opdrogen van de bron. De verdediging heeft een gerechtvaardigd belang om vormverzuimen op te sporen. Ter bescherming van de belangen van de verdachte kan de informant verplicht worden een getuigenis af te leggen. Een toezegging tot afscherming door de politie kan dit niet zonder meer voorkomen.
Een kritische en actieve advocaat in strafzaken zal zowel de integriteit van de opsporing als het criminele-inlichtingenwerk willen toetsen. Was de anonieme informatie te zacht, te weinig specifiek of te gedateerd om als basis van de opstart van een opsporingsonderzoek te dienen? Is de gerunde informant in feite een gestuurde informant ex art. 126v Sv5 of zelfs een infiltrant? Heeft de informant een oneigenlijk motief (geld6, rancune, uitschakeling concurrentie, geschokt rechtsgevoel, mogelijk strafvorderlijk voordeel enzovoort)? Is altijd in de stukken een volledige en waarheidsgetrouwe verantwoording afgelegd omtrent voorafgaande CIE-trajecten (zoals in geval van de zogenoemde internationale U- en L-bochten)?7 En last but not least: kan de anonieme rechtmatigheidsgetuige als bewijsgetuige van ontlastende informatie worden opgevoerd?
De strafrechter heeft meestal oog voor afscherming van de anonieme bron.8 Op grond van het vertrouwensbeginsel wordt in het buitenland vergaarde informatie als rechtmatig verkregen verondersteld. Het Openbaar Ministerie en de strafrechter spreken in de zittingszaal al snel in termen van fishing expeditions van de verdediging. Zij staan meestal niet open voor oproeping van zogenoemde rechtmatigheidsgetuigen.9 Ambtshalve toetsing van anonieme informatie op betrouwbaarheid en rechtmatigheid zal niet altijd plaatsvinden. Waarheidsvinding is niet hetzelfde als het belang van de verdediging. Slechts in het geval dat de verdediging een met feiten onderbouwd verzoek indient en onrechtmatigheid en benadeling van de verdediging aannemelijk maakt, mag een rechtmatigheidsgetuige worden ondervraagd.
Die aanknopingspunten voor onregelmatigheden treft de advocaat na marginale toetsing doorgaans niet aan in een strafdossier. Maar kritische bestudering van een strafdossier (wie zijn er niet of slechts kort aangehouden of vervolgd, getapt of geobserveerd?), vergelijking van strafdossiers van andere verdachten of uit parallelle of buitenlandse opsporingsonderzoeken, kan verrassende informatie opleveren. Ook een goed gesprek met de eigen cliënt en diens omgeving over gerelateerde anonieme informatie (wie heeft een motief tot belasten, wie beschikken over dat ene mobiele telefoonnummer?) levert soms nuttige informatie op.10
Vroeg actief
Hoe kunnen advocaten het anonieme criminele-inlichtingenwerk in een strafzaak verder controleren? De advocaat dient zich in een zo vroeg mogelijk stadium, zo mogelijk al tijdens de toetsing of voorgeleiding bij rechter-commissaris, actief op te stellen. Op dat moment dient de integriteit van de opsporing ter discussie te worden gesteld.
De meest in het oog springende verdedigingsactiviteit betreft het getuigenverhoor van CIE-betrokkenen. Door het zo breed mogelijk opgeven van getuigen (CIE-chef, coördinator, CIE-officier van justitie, runners en zelfs de informant) kan inzicht worden gekregen in bepaalde opsporingsprocessen.
Het verdient tevens aanbeveling de rechter-commissaris te bewegen tot toepassing van art. 187d Sv tijdens verhoren van rechtmatigheidsgetuigen. Op die manier kan een evenwichtige afweging plaatsvinden tussen zwaarwegende opsporingsbelangen en gerechtvaardigde belangen van de verdediging, tussen geslotenheid en openheid. Indien geen getuigenverhoor wordt toegelaten, kan het stellen van schriftelijke vragen aan de zaaksofficier van justitie (die de vragen vervolgens kan uitzetten in het veld) soms ook uitkomst bieden.
Ook het inroepen van het recht op kennisneming op grond van art. 25 Wet politiegegevens kan bijdragen aan een effectieve verdediging. De hoofdregel is dat kennisneming van CIE-gegevens aan een geregis-treerd subject wordt verstrekt, tenzij een wettelijke weigeringsgrond zich daartegen aantoonbaar verzet.11 Zo kan relevante aanvullende CIE-informatie12 worden verkregen ter feitelijke onderbouwing van een verzoek of verweer over anonieme informatie in een strafzaak. Een hoeveelheid CIE-mutaties over een subject kan duiden op stelselmatigheid in de zin van art. 126v Sv, waarvoor een BOB-bevel meestal zal ontbreken. En in politieregisters kan ontlastende informatie uit afgesloten onderzoeken zijn verwerkt, die de advocaat in een lopende strafzaak goed kan gebruiken.
Verrassende jurisprudentie
Er is geen wet op de CIE die de omgang met anonieme informatie regelt. Niet Sv, maar specifieke regelgeving normeert de verwerking van anonieme criminele informatie. Regelmatig geeft de jurisprudentie verrassende uitkomsten op het punt van anonieme informatie voor de verdediging. Wat te denken van het recht om de anonieme informant als getuige te mogen ondervragen, als de stukken van het dossier onvoldoende duidelijkheid geven of om ontlastende informatie te kunnen opsporen?13 De weigering een opgegeven informant te mogen horen, kan onbegrijpelijk zijn.14 Het verweer dat anonieme startinformatie geen redelijk vermoeden oplevert, wordt regelmatig gehonoreerd.15 Zo ook als de CIE-informatie te gedateerd is.16 Het verzoek om aanvullende CIE-stukken aan het dossier te laten toevoegen, wordt niet altijd afgewezen.17 De rechtsvraag of de gerunde informant een gestuurde stelselmatige informant is die ongerechtvaardigde inbreuken maakt op de privacy van de verdachte, kan ter zitting een boeiende discussie opleveren.18 En wat de sanctie is indien de informant strafbare feiten uitlokt en op de informant een gebrekkige controle plaatsvindt, laat zich raden.19 Ten slotte levert weigering om een toegelaten rechtsmatigheidsgetuige op te roepen in beginsel niet-ontvankelijkheid op.20 Hier liggen dus kansen en mogelijkheden voor de verdediging.
Tien tips
Tien praktische tips voor de strafpraktijk
1 lees de gerelateerde criminele anonieme informatie kritisch op hardheid, concreetheid, relevantie en gedateerdheid;
2 spoor ook andere anonieme bronnen in het dossier op;
3 controleer het dossier op mogelijke dubbeltellingen;
4 voer verweer bij de toetsing van de inverzekeringstelling over de toepassing van dwangmiddelen, zeker als niet-bevestigde CIE-informatie daar aan ten grondslag ligt;
5 verzamel ook buiten het strafdossier actief informatie;
6 geef de anonieme bron op als getuige; maak er een bewijsgetuige van;
7 vraag de rechter-commissaris in het getuigenverhoor om toepassing van art. 187d Sv;
8 stel zo nodig schriftelijke vragen aan de officier van justitie;
9 betwist gemotiveerd de integriteit van de opsporing;
10 wees altijd kritisch, actief en creatief op het punt van anonieme informatie: creëer zo mogelijk een geschil.
Michiel van Stratum, advocaat te Den Haag
Noten
1. Nadat deze door de IRT-affaire van de jaren ‘90 waren verdwenen. Zie Politievakblad Blauw, interview voorzitter College van procureurs-generaal, 25 juni 2011, pp. 10 e.v.
2. Zie over de status van de ‘achterbankgesprekken’ tussen rechercheurs van de CIE en Endstra in de Holleederzaak: Rb. Haarlem 21 december 2007, LJN: BC0703.
3. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 april 2008, LJN: BC9483.
4. HR 11 maart 2008, NJ 2008, 328 en NJ 2008, 329.
5. Dit geeft in de praktijk van opsporing en vervolging problemen; zie P. Vermaas, ‘Verwarring over runnen van Informanten’, in: Algemeen Politieblad 23 februari 2002, pp. 10 e.v.
6. Vgl. de Regeling bijzondere opsporingsgelden, waarbij degene die met de ‘gouden tip’ kwam niet zelf een verdachte in die zaak mag zijn.
7. Zie ‘Inzake Opsporing’, TK 1995-1996 24 072, nr. 14.
8. HR 19 januari 1999, NJ 1999, 253.
9. Zie Y. Buruma, ‘De rechtmatigheidsgetuige’, in: DD 30 (2000), afl. 9, pp. 859-873.
10. Art. 344 lid 3 Sv; zie ook HR 2 november 2010, LJN: BM9774.
11. HR 9 juli 2010, LJN: BM2311.
12. Waaronder de afhandelingscodering (in hoeverre mag de verstrekte informatie operationeel worden gebruikt?) en evaluatiecodering (in hoeverre wordt de informant betrouwbaar geacht en op welke wijze is de informant aan deze informatie gekomen?).
13. Rb. Haarlem 4 november 2003, NSR 18 december 2003; HR 13 juli 2010, LJN: BM2334.
14. HR 25 juni 2002, NJ 2002, 518; HR 16 september 2003, LJN: AI0023.
15. Gerechtshof Den Haag 5 juli 2007, LJN: BA 9082; Rb. Haarlem 24 december 2010, NJFS 2011/129; Gerechtshof Amsterdam 14 april 2011, LJN: BQ4974.
16. Gerechtshof Amsterdam 10 juli 2000, NSR 20 oktober 2000.
17. Gerechtshof Den Haag 16 mei 2007, NJFS 2007, 207.
18. Rb. Den Haag 16 juni 2002, LJN: AE4449.
19. Gerechtshof Den Haag 25 juni 2007, LJN: BA8168.
20. Gerechtshof Arnhem 10 juli 2000, LJN: AA6440.