Nakosten kunnen op basis van het oorspronkelijk vonnis worden geïnd. Kantonrechters zijn echter nogal afhoudend, blijkt uit onderzoek.
Wie bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. Voor de nadien gemaakte kosten bestaan art. 237 lid 4 Rv en het liquidatietarief – met forfaitaire regeling voor nasalaris bij de sector civiel – van rechtbanken en hoven. Sinds een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch uit 20051 is de vraag of het nasalaris op voorhand, voorwaardelijk, kan worden meegevorderd op grond van art. 3:296 lid 2 BW. Hierover werd in de lagere jurisprudentie verschillend geoordeeld, tot de Hoge Raad in maart 2010 uitsluitsel gaf.2
Volgens de Hoge Raad staat art. 237 lid 4 Rv niet in de weg aan voorwaardelijke toewijzing van nasalaris. De rechter mag het nasalaris (voorwaardelijk) in zijn uitspraak begroten, indien hij van oordeel is dat hij daartoe over voldoende gegevens beschikt. Maar ook zonder zo’n veroordeling kan er voor nakosten worden geëxecuteerd. De Hoge Raad oordeelt dat niet het bevelschrift, maar het oorspronkelijke vonnis voor alle kosten een executoriale titel oplevert.3 Slechts voor het geval over de hoogte van de nakosten bij de executie een geschil rijst, kan de rechter het bedrag daarvan alsnog begroten op de voet van art. 237 lid 4 Rv.
In de praktijk ontstaan er echter problemen. De gerechtsdeurwaarder mag executeren voor nasalaris dat niet in de uitspraak staat en waarvoor ook geen bevelschrift is afgegeven. Alleen indien er bij de executie ‘een geschil rijst’ is dat laatste nodig. Een soort ‘wie zwijgt stemt toe-executie’ dus.
Bovendien heb je bij de sector civiel als gerechtsdeurwaarder nog het handvat van het liquidatietarief, maar niet bij de sector kanton.4 Moet elk verlangd bedrag dan maar worden meegenomen? In een proefprocedure verwijst de Voorzieningenrechter te Amsterdam5 naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam6 waarin als richtlijn voor nakosten bij de sector kanton een half punt van het toepasselijke salaris wordt gehanteerd.7 De vraag is of de kantonrechters de voorzieningenrechter hierin ook volgen.
Vanaf januari 2011 heb ik bij wege van proef veroordeling op voorhand in dit door de voorzieningenrechter gesuggereerde tarief gevraagd. De omvang van dit ‘onderzoek’8 is betrekkelijk gering. In een periode van zes maanden werd van – op twee na9 – alle kantonsectoren ten minste één vonnis verkregen op een dagvaarding met een vordering tot voorwaardelijke toewijzing van nakosten. De uitkomsten hebben geen wetenschappelijke pretentie, maar dienen als indicatie voor het toewijzingsbeleid.
Kantonrechters blijken een afhoudend beleid te voeren. Van de 53 kantons vond slechts in drie zaken een toewijzing10 plaats. Daarmee sluiten de kantonrechters niet aan bij het arrest van het Amsterdamse hof uit 2007 waarin werd overwogen dat voor de toewijsbaarheid van nakosten niet vereist is dat er sprake is van bijzondere inspanningen nu art. 237 lid 4 Rv voor een dergelijke beperking geen grondslag biedt.11
Dit verschuift het probleem naar de executiefase. De gerechtsdeurwaarder dient in de ogen van de Voorzieningenrechter te Amsterdam te beoordelen of de verlangde nakosten ‘de grenzen van het redelijke niet overschrijden’. Als kantonrechters voorwaardelijke veroordeling in de nakosten afwijzen omdat niet vast staat dat ‘de hoogte redelijk is’12 hoe kan de gerechtsdeurwaarder die hoogte ten tijde van de betekening en executie van een vonnis dan wel bepalen?
Liquidatietarief gevraagd
De oplossing van dit probleem is betrekkelijk eenvoudig. Stel in samenspraak met de belanghebbenden een forfaitair tarief vast voor de nakosten bij de sector kanton net als bij het vigerende liquidatietarief rechtbanken en hoven. Voor veel zaken geldt dat dat voor 1 juli 2011 ook werd gedaan. Het ligt ook in lijn met het wetsvoorstel ter zake de buitengerechtelijke kosten dat inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen.13 Ook hierin wordt geabstraheerd van de verrichte werkzaamheden om uitgaande van een ‘gemiddelde redelijkheid’ een vast tarief te hanteren dat voor eenieder een duidelijk toetsbaar handvat geeft.
mr. J.M. Wisseborn, Gerechtsdeurwaarder te Harderwijk
Noten
1. In het verleden werd het forfaitaire nasalaris (informeel) ‘meegenomen’ bij de executie, totdat deze praktijk als onrechtmatig werd aangemerkt door het arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 4 oktober 2005, LJN: AU5140, NJF 2006/90, besproken door W. Heemskerk in het Advocatenblad van 23 juni 2006.
2. HR 19 maart 2010, LJN: BL1116.
3. De Hoge Raad bevestigde deze opvatting in zijn uitspraak van 10 december 2010, LJN: BO6879.
4. De sector kanton kent geen nasalarisforfait.
5. Vzr. Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910.
6. Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2007, NJF 2007/388.
7. R.o. 3.10.
8. Een uitgebreider verslag hiervan zal in het tijdschrift De Gerechtsdeurwaarder worden gepubliceerd.
9. Kantons Den Helder en Middelharnis zijn telefonisch om het standpunt gevraagd nu er in de bedoelde periode geen vonnis in dat gebied kon worden verkregen.
10. De kantonrechter te Amersfoort, Bergen op Zoom en Heerlen.
11. R.o. 3.8 in NJF 2007/388.
12. Kantonrechters Deventer, Lelystad en Zwolle.
13. Wetsvoorstel 32 418 tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.