De boel een beetje traineren, enkele leugentjes verspreiden, de stukken wat laat aanleveren, niet ter comparitie verschijnen, kansloze incidenten opwerpen. De ene advocaat is wat slordiger dan zijn collega of minder bekwaam in de procespraktijk, een ander ziet deze trucjes als een gerechtvaardigde processtrategie. En bijna altijd komen hun cliënten ermee weg. De rechter heeft de mogelijkheid om dit verstorend procesgedrag af te straffen met een verhoogde proceskostenvergoeding voor de wederpartij, maar doet dit nauwelijks.

 

Waarom zijn rechters daar zo terughoudend in, vroeg Paul Sluijter zich af. Hoe zouden ze met dit middel verstorend gedrag door procederende advocaten beter kunnen tegengaan? Sluijter werkte de afgelopen jaren aan de Universiteit van Tilburg om die vragen in zijn proefschrift te beantwoorden. Momenteel is hij juridisch medewerker bij Houthoff Buruma en binnenkort advocaat.

 

Afrekenen

Het systeem van de proceskostenveroordeling kent een complexe driedeling. In IE-zaken worden in principe alle redelijk gemaakte kosten van de wederpartij door de verliezende partij vergoed en in familiezaken betaalt ieder zijn eigen kosten. Een tussenweg vormen de gewone dagvaardingszaken, waarbij de proceskostenveroordeling wordt bepaald door het forfaitaire liquidatietarief. Niet de daadwerkelijk gemaakte uren van de advocaat zijn dan uitgangspunt, maar het financiële belang van de zaak en de verrichte processuele handelingen, die ‘punten’ opleveren. Zo brengt een conclusiewisseling één punt op, een comparitie ook. Punten maal een bepaald tarief levert de proceskostenvergoeding op.

 

‘Het liquidatietarief is bijna nooit kostendekkend,’ zegt Sluijter, die het ‘zuinig’ noemt. ‘In kleine zaken wordt misschien dertig procent van de advocaatkosten, griffierechten, kantoor-, reis- en andere kosten vergoed, in grote zaken is dat vaak nog minder.’ Dit tot onbegrip van winnende cliënten. De Engelse praktijk laat echter zien dat een torenhoge kostenveroordeling de toegang tot de rechter kan belemmeren.

 

Sluijter doet in zijn proefschrift een poging om af te rekenen met in ieder geval één aspect dat nu niet in het liquidatietarief tot uiting komt: verstorend procesgedrag, waardoor de wederpartij op hogere kosten wordt gejaagd. De verdeelsleutel wordt nu bepaald door wie in een zaak gelijk krijgt en wie niet. Het liquidatietarief bindt de rechters niet, maar afwijkingen komen slechts enkele keren per jaar voor en alleen als de rechter er écht van overtuigd is dat de procesverstoring evident is. Als er al een relatie wordt gelegd met laakbare gedragingen van partijen, gaat het maar om een schamel tariefpunt erbij of eraf als ‘nodeloos veroorzaakt’.

 

Sluijter stelt voor om verstorend procesgedrag op te nemen als factor in het liquidatietarief die de hoogte van de proceskostenveroordeling bepaalt. Dan zouden rechters eindelijk een richtsnoer hebben om af te wijken van de vaste normen. Nu zijn ze terughoudend in het opleggen van een afwijkende proceskostenveroordeling omdat ze willekeur willen vermijden, maar ook omdat ze geen trek hebben in een geschil binnen het bestaande geschil: satellite litigation. Daar komt bij dat rechters er weinig voor voelen om na te gaan waarom een advocaat procesverstorend gedrag vertoont, want juist zo’n extra onderzoek kan de hoofdzaak verder vertragen – iets wat al is gebeurd door de procesverstoring. Om die reden volgen rechters het liquidatietarief graag zo nauwkeurig mogelijk en beperken zij afwijkingen erop tot een minimum.

 

Hoe vaak?

Aan de hand van de literatuur en interviews met achttien rechters en raadsheren heeft Sluijter in kaart gebracht welke verstorende procesgedragingen veel voorkomen. Boven aan de overlasttop staat het te laat inbrengen van stellingen en feiten, zoals het zondigen tegen de substantiëringsplicht. Op de tweede plaats staan de kansloze stellingen en verweren. ‘Advocaten willen wel  eens met hagel schieten. Zo kunnen ze verwarring zaaien en zand in de raderen strooien, ‘zegt Sluijter.’ Rechters ergeren zich daaraan.’

 

Minstens zo vaak noemen rechters het laat inbrengen van bewijsstukken en het onvoorbereid, ondeugdelijk vertegenwoordigd of niet verschijnen ter zitting. Liegen, bedriegen, simuleren, evident kansloos procederen, overdreven hoge vorderingen, late veranderingen of vermeerderingen van eisen worden door de rechters ook erkend als verstorende gedragingen, maar komen veel minder voor. ‘Het is sowieso onduidelijk of er echt weinig verstorend gedrag is of dat rechters het niet als zodanig vaststellen. Als ze er hoge eisen aan stellen, dan lijkt het alsof het weinig voorkomt.’

 

Wie bijvoorbeeld te laat is met zijn stukken loopt het risico dat ze niet meer in behandeling worden genomen. Sluijter: ‘Maar als de rechter twijfelt of het procesgedrag verstorend is, dan komt er geen kostenconsequentie en geen andere sanctie.’

 

Driedubbel

Het Belgische systeem met maximumbedragen kan volgens Sluijter een mooie aanvulling zijn op het Nederlandse strikte en eenduidige liquidatietarief. Daarbij wordt nog steeds uitgegaan van het aantal proceshandelingen, maar de punten die daarvoor worden gekregen, worden voorzien van een hoger tarief, tot aan het maximumtarief, als de wederpartij zich verstorend heeft gedragen. Dat maakt, aldus Sluijter, de proceskostenconsequentie beter voorspelbaar, heeft tevens voldoende afschrikkende werking en voorkomt geschillen binnen geschillen.

 

Sluijter: ‘Omdat vaak onduidelijk is welk procesgedrag als verstorend kan worden aangemerkt, moet dat grijze gebied beter worden ingevuld met scherpe criteria.’ Daarmee kunnen tariefverhogingen worden verbonden aan concrete gedragingen. Een rechter kan een partij veroordelen tot het dubbele of driedubbele van het huidige liquidatietarief, tot een bepaald maximumbedrag. Wie liegt, weet dat hij misschien drie keer het liquidatietarief moet betalen.’

 

 

Nieuwe regels? ‘Alsjeblieft niet,’ zeggen deze advocaten

Ale Holsbrink (Damsté Advocaten): ‘Verstorend procesgedrag komt steeds minder vaak voor. Ik was tot vorig jaar deken in Almelo en we hadden het eigenlijk nooit over dit onderwerp. Door de landelijke rolreglementen houden civiele rechters strakker de hand aan het proces. Vergeleken met vroeger is er veel minder ruimte om stukken te laat in te dienen of anderszins te traineren. En als het toch gebeurt, dan laat de rechter stukken niet meer toe of hij verzet een comparitie niet als een advocaat dat te laat heeft aangevraagd. Vraag je een onzin-pleidooi aan, dan krijg je een proceskostenveroordeling aan je broek. Een nieuwe regeling is niet nodig.’

Cathine Knijff (Wieringa Advocaten): ‘In mijn vakgebied, het bestuursrecht, komt verstorend procesgedrag door advocaten niet vaak voor. Als het gebeurt, dan is dat meestal door slordigheid, werkdruk of desinteresse. Ik heb slechts één keer een stuitend geval meegemaakt waarbij de wederpartij zich totaal niet had voorbereid. Effectiever dan nieuwe regels of tarieven is dat de bestuursrechter een te laat ingediend rapport in de prullenbak gooit. En op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan de rechter al de proceskosten toewijzen aan de partij die zit te traineren of die het procesrecht echt misbruikt. Ik verwacht veel meer van een actieve bestuursrechter.’

Jan Ekelmans (Ekelmans & Meijer): ‘Natuurlijk kan een procesgang soepeler verlopen als partijen zich beter verdiepen of beter voorbereiden. Maar verstorend procesgedrag, ik maak het weinig mee, zeker opzettelijk verstorend gedrag. Het maakt bij de rechter ook geen kans, je verliest het  eenvoudigweg als je onvoldoende stelt of onvoldoende betwist. Het helpt je echt niet verder, dus advocaten laten het achterwege. Voor welk probleem zijn maximumtarieven de oplossing? Ik vrees dat hij een klein probleem signaleert en daar een zwaar middel op zet.’

Download artikel als PDF

Advertentie