Herman Bolhaar zei namens het Openbaar Ministerie: ‘Mijn mensen ervaren te vaak dat advocaten te weinig tegenspel bieden; te ondeskundig of onvoldoende voorbereid’. Dus: advocaten zijn vaker niet lastig genoeg dan te lastig. Erik van den Emster deed namens de Raad voor de Rechtspraak even later de observatie dat beginnende advocaten tijdens zittingen vaak nogal zwemmen en dan vond hij de patroon of een andere oudere kantoorgenoot opvallend afwezig.
Dit waren voor mij twee uitspraken die tijdens de afsluitende paneldiscussie van ons Jaarcongres bepaald stof tot nadenken vormden. We hadden hen uitdrukkelijk verzocht erover na te denken wat in hun ogen zwakke punten waren in de advocatuur en werden dus op onze wenken bediend.
Ik vrees dat deze berichten van het front niet heel erg onwaar zijn, en dat ze geloofwaardig zijn door het gezag van de bronnen en de herkenbaarheid. Vergoelijking of bagatellisering is ongewenst. Ook als het in een grote meerderheid van de gevallen wél goed gaat worden er nog altijd te veel cliënten kennelijk slecht bediend.
Het stellen van een paar leading questions aan een vip-panel kan niet worden aangemerkt als een representatief en wetenschappelijk klantwaarderingsonderzoek. Zo’n degelijk onderzoek is wel gedaan naar de tevredenheid van justitiabelen en professionals (onder wie advocaten) over de rechtspraak. Over het algemeen blijkt de tevredenheid van justitiabelen en professionals niet alleen behoorlijk hoog maar ook behoorlijk stabiel. Dat geldt voor advocaten juist weer niet: in de beginjaren van deze eeuw was 72 procent van de advocaten tevreden; dat steeg tot 81 procent en is nu weer (2010/2011) gezakt naar 70 procent. Dat heeft ongetwijfeld veel te maken met één van de grootste bronnen van ontevredenheid, de veel te lange doorlooptijden. De tevredenheid van het OM is over dezelfde periode gestegen van 57 naar 83 procent. Dat is spectaculair afwijkend van de advocatenscore. In de doorlooptijden zou de verklaring te vinden kunnen zijn: het OM heeft daar minder last van en denkbaar is dat het optimaal faciliteren van de strafrechtsector de doorlooptijden buiten die sector alleen maar heeft laten oplopen.
Maar terug naar de vraag van tevredenheid van de klanten van de advocatuur. De Orde doet heel veel aan het ontwikkelen en operationeel maken van instrumenten van kwaliteitsbevordering, meer dan sommige beroepsgenoten lief is en nodig vinden. Het slotdebat van ons congres heeft ons er zeker met klem toe uitgenodigd om over die klanttevredenheid en dus over de kwaliteit van onze dienstverlening beter na te denken. Het rechtspraakonderzoek wijst een mogelijke richting aan.
In het politieke debat komen wij op voor de onafhankelijkheid van de individuele advocaat en van onze organisatie; in dat debat moet je kunnen laten zien dat je je zaken in eigen huis op orde hebt. Ook dat maakt bewezen kwaliteit van vitaal belang.
Jan Loorbach, algemeen deken