Status informatie particuliere rechercheurs

Staatssecretaris Fred Teeven wil intensiever samenwerken met particuliere onderzoekers, zo liet hij vorige week weten. Goed idee? Toezicht op hun werkwijze is er immers nauwelijks.

Het was een opmerkelijk symposium, met de ronkende titel ‘De status van private onderzoeken in het strafprocesrecht’, dat medio oktober vorig jaar zou plaatsvinden in Utrecht. De organisatoren, Dirk van den Heuvel van opleidingsinstituut D&I, Leen de Koter van Recherchebureau De Koter, en Steven Boersma van bureau Deltasafe, allen oud-politiemensen, maakten zich grote zorgen over het gebrek aan controle op de soms dubieuze werkwijze van sommige van hun collega’s.

Hoog tijd om daar eens op niveau over van gedachten te wisselen, vonden ze. Er werden prominente sprekers uitgenodigd: strafrechtadvocaat Geert-Jan Knoops, privacy-expert en jurist Felix Olijslager, toenmalig Kamerlid Fred Teeven (VVD), en directeur Guus Wesseling van Meld Misdaad Anoniem hadden hun medewerking al toegezegd.
Maar de beoogde doelgroep – particuliere rechercheurs zélf, advocaten die van hun diensten gebruikmaken, officieren van justitie en rechters – liet het afweten. Er kwamen 35 aanmeldingen, terwijl de organisatoren op zo’n 125 bezoekers hadden gerekend.

Enige speling
Het gebrek aan interesse is opmerkelijk aangezien het belang van private opsporing alleen maar toeneemt. Inmiddels telt Nederland zo’n 420 particuliere recherchebureaus, en zijn naar schatting 400 à 500 rechercheurs (onder wie veel eenpitters) werkzaam op dit gebied.
Van hun expertise zou de overheid ook graag gebruikmaken, zei (inmiddels) staatssecretaris Teeven vorige week op een symposium van de Nederlandse Veiligheidsbranche. Op kleine schaal wordt al langer samengewerkt: onderzoeksbureaus die door het bedrijfsleven worden ingeschakeld delen die informatie vaak met de politie, die vervolgens een strafrechtelijk onderzoek instelt. ‘Maar dat is altijd eenrichtingsverkeer,’ zegt woordvoerder Jochgem van Opstal van het ministerie van Veiligheid en Justitie. ‘Het kan ook de andere kant op: dat de politie opsporingsinformatie doorspeelt naar de branche. Denk aan signalementen van verdachten, kentekeninformatie, dat soort dingen. Dat zal natuurlijk niet zomaar gebeuren; aan de Wet politiegegevens en de privacyregelgeving wordt niet getornd. Maar daartussen zit wel enige speling, en we gaan nu kijken waar die zit.’
‘Enige speling’ is misschien wel zacht uitgedrukt, zeggen ingewijden. PvdA-Kamerlid en oud-rechter Jeroen Recourt is ‘zeer kritisch’ over de inzet van particuliere rechercheurs in het strafrecht. Vorig najaar stelde hij vragen aan staatssecretaris Teeven over de dubi-euze praktijken van recherchebureaus na een themauitzending van de VPRO over ‘de wereld achter camera’s, databanken en profie-len.’ Recourt: ‘Het is prima dat je alles op alles zet om daders te pakken. Maar het is ontoelaatbaar als dat betekent dat de overheid zo regels en waarborgen omzeilt. Dat gevaar is al heel snel aan de orde. Bovendien wordt toetsing door de rechter van de vraag of het bewijs rechtmatig is verkregen een stuk moeilijker, zo niet onmogelijk. Het belangrijkste instrument om dat te controleren is nog altijd de ambtseed van de rechercheur. In de praktijk zal het erop uitdraaien dat de agent verklaart dat hij informatie van Pietje Particulier heeft verkregen, die verklaart dat het allemaal heel legaal is, dat opschrijft – en dan is het klaar. Wat er werkelijk is gebeurd, kan de rechter nooit achterhalen.’
Maar dat doet de rechter nu ook al niet, zegt de Utrechtse strafrechtadvocaat Dian Brouwer: ‘Normschendingen in de opsporingen leiden nog maar zelden tot uitsluiting van bewijs, en alleen in zéér uitzonderlijke gevallen tot een niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Dat geldt onverminderd voor zowel de reguliere, als de particuliere opsporing. Elk dossier, elk proces-verbaal is in wezen een uitgedokterd sprookje in de zin van “Er was eens een verdachte…”, dat met een bepaald doel is geschreven, namelijk het presenteren van het bewijs.’

Het kantoor van Brouwer wordt vaak ingeschakeld bij fraude binnen bedrijven en huurt regelmatig onderzoeksbureaus in – alleen gerenommeerde natuurlijk. Dat Teeven de criminaliteitsbestrijding wil verplaatsen naar het private domein, verbaast Brouwer dus niet echt. ‘Ik ben niet tegen particuliere opsporing. Er is een grote behoefte aan, omdat 90 procent van de strafbare feiten die ter kennis komen van de politie in de prullenbak verdwijnt. De prioriteit van de politie ligt nu eenmaal bij drugs. Het is aan ons om die prioriteitstelling ten gunste te beïnvloeden. Dus als ik een zaak juridisch kan voorkauwen voor de officier van justitie, is dat mooi.’

Hechte banden
Wat vaak fout gaat bij de particuliere opsporing, zegt Brouwer, is dat de banden met voormalige collega’s bij de politie nog zo hecht zijn dat geput wordt uit bronnen waar ze eigenlijk geen recht op hebben. ‘Je hoort wel eens dat targets worden geconfronteerd met materiaal dat de opspoorders niet kunnen of mogen hebben. Maar omdat dat niet terugkomt in het gespreksverslag, kun je er niet uit afleiden dat dat materiaal is getoond. De deniability van zo’n incident is natuurlijk enorm groot. Maar de na-enige-tijd-niet-meer-zo-overdonderde werknemer en zijn advocaat in de arbeidszaak kunnen er niets meer aan doen. Wie schrijft die blijft, en bewijs maar eens dat het anders is. Dan is het jouw woord tegen dat van waarschijnlijk twee onderzoekers van een onderzoeksbureau, vaak nog oud-politiemannen ook.’
De particuliere opsporingsmarkt is inmiddels zo groot, dat ook de onderlinge concurrentie daarbij een rol gaat spe-len, zegt herzie-ningsspecialist Geert-Jan Knoops. Ook hij maakt geregeld gebruik van de diensten van een particulier rechercheur. ‘De druk op particuliere recherchebureaus om te presteren is denk ik heel hoog. Zij willen natuurlijk ook zaken, en hoe krijg je die? Door een goed product af te leveren. Helaas is het zo dat je dan soms wat onorthodoxe wegen zult moeten bewandelen.’
Knoops haast zich te zeggen dat hij dat zelf nog nooit heeft meegemaakt, maar is zich welbewust van de ethische dilemma’s. ‘Je kunt je afvragen: heeft de particulier rechercheur een verschoningsrecht? Is het een afgeleide van de advocaat? Die rechtspositie is nog weinig vastomlijnd, het is een onontgonnen, grijs gebied.’  Jammer dus dat vorig jaar oktober dat symposium werd afgeblazen. ‘Het zou de mensen in die branche toch moeten aanspreken. Je wilt toch weten tot waar je kunt gaan, waar de strafrechtelijke, tuchrechte-lijke, moreel-ethische grens ligt? Daarover had het symposium moeten gaan. Maar misschien denken ze wel het tegenovergestelde: wat niet weet, wat niet deert.’

Tatiana Scheltema

Download artikel als PDF

Advertentie