Raad van discipline Den Haag 31 januari 2011, LJN: YA1500
Gebruikmaking door een advocaat van aan een wederpartij gerichte brieven, waarvan de cliënte op ongeoorloofde wijze kennis heeft genomen, is niet toegestaan.

–    Art. 46 Advocatenwet (3.3.7 Wat nooit geoorloofd is)

Feiten
Mr. X heeft namens S bv een faillissementsaanvraag ingediend tegen klager. Tijdens de behandeling van dit verzoek door de rechtbank heeft mr. X steunvorderingen aangevoerd, waarbij hij een beroep heeft gedaan op brieven die door de postdienst waren bezorgd op het gemeenschappelijk postadres van klager en S bv, onder meer een originele aanmaning van de Belastingdienst, gericht aan klager.

 

Klacht
Klager verwijt mr. X te hebben meegewerkt aan overtreding van de Wet op het briefgeheim en misbruik daarvan te hebben gemaakt door de rechtbank bewust van onjuiste informatie te voorzien.

 

Overwegingen
Mr. X heeft aangevoerd dat hij van zijn cliënte had vernomen dat zij en klager één postadres delen en dat de post werd beheerd door een medewerkster van zijn cliënte. Zelfs indien van de juistheid van dit verweer wordt uitgegaan, neemt dat niet weg dat mr. X de verkregen informatie niet zonder meer had mogen gebruiken. Het moet mr. X duidelijk zijn geweest dat zijn cliënte op ongeoorloofde wijze kennis had genomen van aan klager gerichte poststukken. De Raad is van oordeel dat mr. X, door gebruik te maken van deze poststukken, verwijtbaar onzorgvuldig met de belangen van klager is omgegaan. De Raad oordeelt dat mr. X zich aan een ernstig overtreding heeft schuldig gemaakt. Omdat mr. X niet eerder voor een dergelijk feit door de tuchtrechter is bestraft, volstaat de Raad met de hierna te vermelden maatregel.

 

Beslissing raad
–    verklaart de klacht gegrond;
–    legt ter zake de maatregel op van een enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie