In het vorige nummer mocht onder de titel ‘Een ambitieuze advocaat houdt zichzelf scherp’ een viertal consultants en opleiders ons advocaten hun opinie voorhouden dat we vooral aan gestructureerde feedback in de vorm van peer review en intervisie moeten doen. Wij ervaren advocaten zijn zo begrijp ik – en zoals Prinses Maxima dat ooit gevleugeld verwoordde – ‘een beetje dom’. Wij willen namelijk niet begrijpen wat goed voor ons is. Ik reageer graag op wat voormelde opinieerders over intervisie zeggen.

 

We zijn de laatste jaren doodgegooid met pleidooien voor intervisie, bijvoorbeeld aan de hand van het ook nu weer van stal gehaalde argument dat andere beroepsgroepen dat ook doen. Die doen echter veel meer dingen die wij advocaten allemaal niet doen, wat ook in al die andere gevallen níet betekent dat wij die andere dingen zouden moeten omarmen. Ik heb mij in dit blad wel eens eerder uitgelaten over intervisie.1

 

Ik heb toen aan de hand van argumenten ontleend aan wat intervisie is, uitgelegd waarom dat voor advocaten ongeschikt is. Het dragend principe van intervisie is overigens vrijwilligheid. Wie dus graag aan intervisie doet, moet dat vooral doen. Dat betekent echter niet dat wij met de missiedrang van intervisionisten moeten worden lastig gevallen. Zo peins ik er bijvoorbeeld ook niet over om te gaan korfballen, terwijl ons land daarin wereldkampioen is, de sport goed is voor lichaam en geest en wat nog meer. Ik ben desondanks met geen stok naar het korfbalveld te slaan.

 

Wie advocaten wil overtuigen, zal inhoudelijke en gedocumenteerde argumenten moeten gebruiken en bijvoorbeeld niet de eigen belangen met de zogenaamde goede zaak moeten vermengen. Het ware wel zo zuiver geweest als de heer en dames consultants bij hun opinie hadden vermeld dat ze daarbij groot commercieel belang hebben. Eigenlijk schreven zij een advertorial. Voor zover ze namelijk via internet te achterhalen zijn, blijkt dat zij hun geld verdienen met het geven van trainingen en begeleidingen, onder andere op het gebied van intervisie. Ik wil ook wel kwijt dat iedereen zich meer in het ondernemingsrecht zou moeten verdiepen!

 

Op de inhoudelijke argumenten die tegen intervisie zijn verwoord, reageren de opinieerders slechts met niet onderbouwde kretologie. Daarnaast roepen zij dat jonge advocaten intervisie al omarmd lijken te hebben. Nu geniet ik het voorrecht jaarlijks tientallen jonge advocaten te ontmoeten en ben ik zo naar ook zo veel mogelijk te vragen of ze veel hebben opgestoken van hun – nota bene – verplichte beroepsopleidingsvak intervisie. Zonder uitzondering word ik daarna uitgelachen. Nu weet ik als geen ander dat je in je opinies beslist demagogisch moet optreden. Dat neemt echter niet weg dat de feiten die je noemt, wel moeten kloppen. De jonge advocaten die ik ken en die zij weer kennen, hebben vooralsnog niet de spontane neiging gevoeld intervisie groepen in het leven te roepen om daar een belangrijk deel van hun tijd in te stoppen. Gelukkig, zeg ik dan maar. Als advocaten zouden ze daar namelijk een stuk minder scherp van worden.

 

Noten:

1. ‘Een stukje intervisie doen?’, reactie in Advocatenblad 2007-6 op E. Unger, ‘Intervisie’ in Advocatenblad 2007-5.

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie