Haar hele carrière al bemoeit Marjan van der List zich met de beroepsopleiding van de advocatuur. Ze was lid van de Commissie Kortmann en is nu als AR-lid belast met de uitvoering van de plannen. ‘Misschien gaan we een entreetoets afnemen, zodat men weet: ‘ik moet Hugenholtz nog lezen.’

 

Marjan van der List is goed opgeleid, vindt ze zelf. ‘Ik had een patroon die altijd alles wilde bekijken, maar me ook liet zwemmen. Hij hield mij aan een hele lange lijn, waar steeds aan werd getrokken.’ Een maand na haar beëdiging (1978, Alkmaar) werd haar patroon drie maanden opgenomen in het ziekenhuis. Toen had ze makkelijk kunnen verzuipen. ‘In die drie maanden belde ik vaak met de deken, die andere advocaten vroeg mij te begeleiden. De collegialiteit was geweldig. Ik had het gevoel dat ik zelfs beter af was dan stagiaires wier patroon gewoon aanwezig was. Maar ik dacht toen wel: er is behoefte aan structuur.’

 

In 1982 trad Van der List (58) in dienst bij Van Doorne en Sjollema in Amsterdam – met zo’n 65 advocaten destijds een van de grotere kantoren – waar ze de helft van haar tijd besteedde aan het opleiden en begeleiden van stagiaires voor de algemene praktijk. ‘Ik zorgde ervoor dat ze de basisvaardigheden leerden, zodat ze een zaak van a tot z konden voeren. Wat je nu in de beroepsopleiding leert, hadden wij eigenlijk deels in-house. Bij Nauta deden ze dat ook. Maar uitzonderlijk was het wel.’

 

Ook bij de huidige beroepsopleiding van de Orde, opgezet in 1989, speelde ze een rol: als docent, later als lid van de examencommissie en het curatorium. Maar terwijl ze het beroep en de maatschappij zag veranderen, bleef de opleiding hetzelfde. Toen vier jaar geleden binnen het College van Afgevaardigden de discussie losbarstte over het vrijstellingenbeleid voor de Law Firm School schaarde ze zich achter dit nieuwe instituut. ‘Als zoiets ontstaat uit behoefte aan kwaliteit moet je dat niet tegenhouden. De beroepsopleiding was hoe dan ook aan herijking toe. De toetsing was gedurende de eerste jaren welwillend; dat had te maken met de toenmalige scepsis over de noodzaak van een beroepsopleiding. Pas na vijftien jaar ging die welwillendheid eruit. Daarmee hebben we eigenlijk zelf het niveau te laag gehouden. Maar we gaan het nu anders doen.’

 

Keuzevak mens en dier

Inmiddels buigt een viertal werkgroepen, samengesteld uit advocaten, universitair docenten en onderwijskundigen, zich over het formuleren van de eindtermen van de nieuwe opleiding: een werkgroep civiel-, straf- en bestuursrecht en een werkgroep ethiek en vaardigheden. Eind december moeten ze klaar zijn. Liefst komt Van der List tot een structurele samenwerking met universiteiten. ‘De kwaliteit van de opleiding valt of staat met de docent. Als je intensief met de universiteiten zou kunnen samenwerken, kun je misschien ook tot een sterker docentencorps komen.’

 

Dan moet wellicht eerst nog de hobbel van de begintermen worden geslecht. Want ook dat concludeerde de Commissie Kortmann: dé juridische opleiding als zodanig bestaat niet meer. ‘Je krijgt op sommige universiteiten ook civiel effect voor een pakket met het keuzevak “mens en dier.” Een grondige kennis van de basisvakken lijkt te ontbreken. Dat grote assortiment kleine vakken is volgens de universiteiten inherent aan de BaMa-structuur.

 

We zullen de universiteiten wel vertellen wat we graag willen. De beroepsopleiding aanpassen aan dat lagere niveau is geen optie. Dus het zou zomaar kunnen dat we toch een entreetoets gaan afnemen. Zo’n toets hoeft geen gevolgen te hebben anders dan dat men weet: “ik moet nog even Hugenholtz lezen.” Wellicht dat universiteiten dan overwegen hun curriculum aan te passen.’

 

Het is een gigantisch project, erkent Van der List. ‘Maar mensen zijn heel enthousiast. Weet je wat ik had? Toen ik iemand vroeg voor één van die commissies zei hij: “Nee. Doe ik niet. Ik ben klaar met die opleiding. In de examens wordt alles maar goedgekeurd want ach, er zit altijd wel een kern van waarheid in.” Toen zei ik: maar we gaan het nu ècht anders doen. En toen had hij weer zin.’

 

Vertrekkend AR-lid

De NS raakt binnenkort een belangrijke klant kwijt. Vier jaar lang reisde AR-lid Louise Van der Veen wekelijks op en neer van Groningen naar Den Haag. Daar komt, iets eerder dan gepland,  een einde aan omdat ze een nieuw kantoor begint. Ze beheerde de portefeuille Opleidingen – een ogenschijnlijk slapend dossier, dat vlak na haar aantreden zorgde voor verhitte discussies in het College van Afgevaardigden en binnen vier jaar uitmondde in het Kortmann-rapport. ‘Ik heb de stellige verwachting dat er nu een prachtige nieuwe opleiding uit komt.’

 

‘Stukgelopen’ is ze op de aanslagen op het gefinancierde rechtshulpbudget, haar tweede portefeuille. ‘Bestuurlijk was dat zwaar. De voortdurende bezuinigingen maken me niet zozeer wanhopig, maar wel droevig. Het kostendekkend griffierechtenstelsel komt daar nog bij. Overheidsfinanciën zijn iedereen een bron van zorg, maar sommige basisprincipes zijn onvervreemdbaar, met name de toegang tot de rechter.’

 

Toch is het besturen haar goed bevallen, zegt ze. ‘Je spreekt veel collega’s, leert hoe juridisch Nederland in elkaar zit. Je spreekt vaardigheden aan waarvan je misschien niet eens wist dat je ze had: lobbyen, praten met ministers en Kamerleden. Het blijkt dat je rechtstreeks invloed kunt uitoefenen op de parlementaire, en soms ook op de ambtelijke besluitvorming. Maar maatregelen doorvoeren kost ontzettend veel tijd. Daar verkijkt iedereen zich op.’

 

Download artikel als PDF

Advertentie