Het tijdstip van ontbinding van de gemeenschap van goederen is vanaf 1 januari niet meer automatisch dat van de echtscheiding. En er verandert meer.

 

Door de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen, die op 1 januari 2012 in werking treedt,1 wordt onder andere art. 1:99 BW gewijzigd. Dit artikel bepaalt onder meer dat in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding de gemeenschap wordt ontbonden op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot echtscheiding. Niet langer is de ontbinding van de huwelijksgemeenschap daarmee gekoppeld aan het tijdstip dat het huwelijk door echtscheiding eindigt. Met deze regeling hebben de echtgenoten in het vervolg zelf in de hand wanneer de gemeenschap wordt ontbonden. In verband met de onmiddellijke werking is het noodzakelijk de gevolgen te regelen indien het huwelijk niet eindigt (bijvoorbeeld door intrekking van het verzoek) of eindigt op een andere grond dan echtscheiding. In art. 1:99 lid 3 BW is daarvoor bepaald dat indien komt vast te staan dat een verzoek tot echtscheiding niet meer kan leiden tot een echtscheiding, alle gevolgen van de gemeenschap van rechtswege herleven alsof er geen verzoek was ingediend, tenzij zich inmiddels een andere grond voor ontbinding heeft voorgedaan.

 

Art. 1:199 lid 2 BW regelt dat de ontbinding van de gemeenschap door indiening van een verzoek tot echtscheiding aan derden die daarvan onkundig waren slechts kan worden tegengeworpen, indien het desbetreffende verzoek ingeschreven is in het huwelijksgoederenregister, als bedoeld in art. 116 BW. Voor bescherming hiertegen is dus in het vervolg inschrijving in het huwelijksgoederenregister noodzakelijk.

 

Aansprakelijkheid en bestuur

Voor de aansprakelijkheid en het verhaal na ontbinding van de gemeenschap geeft art. 1:102 BW voor de gemeenschapsschulden een gewijzigde regeling. Na ontbinding van de gemeenschap wordt de andere echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden waarvoor hij tijdens het huwelijk niet aansprakelijk was, met dien verstande dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen. De verhaals-mogelijkheid van de schuldeiser bij deze echtgenoot is dus beperkt tot hetgeen hij uit hoofde van de verdeling heeft verkregen.

 

Voor de goederen die deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap maakt art. 1:97 lid 1 BW een onderscheid in het bestuur van een goed op naam en niet op naam. Ten aanzien van goederen niet op naam is elk van de echtgenoten afzonderlijk bevoegd tot het bestuur daarover, ongeacht wie van de echtgenoten het goed heeft verkregen. Gezien de daar-tegen geuite bezwaren wordt art. 1:97 lid 1 BW aangepast en van deze regel zijn uitgezonderd de goederen die krachtens erfenis, schenking en legaat door een echtgenoot zijn verkregen. Evenals de goederen op naam blijven deze goederen uitsluitend onder het bestuur staan van de echtgenoot die deze goederen heeft verkregen.2

 

Vergoedingsvorderingen

Art. 1:87 BW bevat een regeling waarbij voor de omvang van de vergoedingsvordering wordt afgeweken van de nominale vergoeding als hoofdregel. De regeling gaat uit van het in economische zin medegerechtigd zijn van de andere echtgenoot. Volgens art. 1:87 lid 2 BW beloopt de vergoeding een gedeelte van de waarde van het goed waarin is geïnvesteerd op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. Voor de voldoening van de schulden die betrekking hebben op een goed van het andere vermogen geldt deze regel evenzo. Bij financiering van goederen die naar hun aard bestemd zijn om te worden verbruikt, beloopt de vergoeding steeds het nominale bedrag. Art. 1:87 lid 3 BW bepaalt voorts dat de vergoeding ten minste het nominale bedrag beloopt indien een echtgenoot het vermogen van de andere echtgenoot zonder diens toestemming heeft aangewend. Art. 1:87 BW ziet op een vermogensverschuiving tussen de privévermogens van de echtgenoten, maar leden 2 en 3 van art. 1:96 bepalen dat voor vermogensverschuivingen waarbij de huwelijksgemeenschap betrokken is, deze regeling van overeenkomstige toepassing is.3

 

Andere regeling huwelijkse voorwaarden

Voor het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk is geen gerechtelijke goedkeuring meer vereist (art. 1:119 BW vervalt). Ook de artt. 1:122 t/m 1:128 BW komen te vervallen. Daarmee wordt de wettelijke regeling van de gemeenschap van vruchten en inkomsten en die van winst en verlies uit de wet geschrapt.

 

Noten:

1. Wet van 18 april 2011 tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen). Waarschijnlijk zullen ook gelijktijdig enige nadien in deze wettelijke regeling geconstateerde onvolkomenheden worden hersteld, zie wetsvoorstel 32 870 aangenomen door de Eerste Kamer op 25 oktober jl.

2. Wetsvoorstel 32 870.

3. Krachtens de overgangsbepalingen (artikel V lid 1) zijn de in art. 1:87 BW beschreven regels alleen van toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet (2012).

 

 

Download artikel als PDF

Advertentie